<^§s£> BERJCHT
Het atlasprojekt voor winter- en trekvogels
Het begin van een eindsprint
Het atlasprojekt voor winter- en trekvogels, wat een vervolg-
projekt is van het broedvogelonderzoek, startte in oktober 1978
voor de duur van vijf jaar. Dit betekent dat er in oktober
1982 reeds vier jaar zijn verstreken en er dus nog maar
ëën jaar tot onze beschikking staat. Een jaar waarin alle
onvolledigheden zullen moeten weggewerkt. Nu lijkt ëën jaar
misschien nog lang, maar bedacht moet worden dat in dat jaar
iedere maand de laatste is en dat bij het eind van iedere
maand de inventarisaties volledig moeten zijn afgerond!
Hieronder zal ik in het kort ingaan op de doelstelling van
dit projekt, enige resultaten aan de hand van verspreidings
kaartjes en ik zal proberen aan te geven hoe volledig of
onvolledig de stand van zaken tot nu toe is.
Doel van het atlasprojekt voor winter- en trekvogels is het
in kaart brengen van de verspreiding van vogels in Nederland.
Deze verspreiding wordt maandelijks, gedurende het gehele
jaar onderzocht. Uiteindelijk worden er per soort 12 kaartjes
gemaakt waarop de verspreiding per maand staat aangegeven.
Uit de gegevens die tot nu toe (september '82) beschikbaar
waren heb ik een kaartje gemaakt van de verspreiding van de
grauwe gors in de maand mei. Hieruit blijkt dat deze soort
uitsluitend in Zeeuws Vlaanderen voorkomt en is zelfs over
een groot aantal blokken (26) verspreid. Uit dit voorbeeld
blijkt mooi wat het atlasprojekt aan resultaten kan opleveren.
Het belang van Zeeuws Vlaanderen voor de grauwe gors in pro
vinciaal en waarschijnlijk ook landelijk verband komt hier
zeer goed tot uitdrukking! Voorwaarde is natuurlijk wel
dat het atlasprojekt goed wordt uitgevoerd, wat wil zeggen
dat ieder blok volledig onderzocht moet zijn.
Volledig onderzocht is een blok wanneer in iedere maand 311e
vogelsoorten zijn genoteerd welke er in werkelijkheid ook
voorkomen. Zodra er soorten gemist worden, betekent dit
dat het verspreidingsbeeld van de desbetreffende soort niet
volledig is. Overigens met iedere maand wor4t hier niet
bedoeld iedere maand gedurende die vijf jaar dat het onder
zoek loopt. Uiteidenlijk worden de gegevens per maand gebun
deld, dus b.v. oktober '78, samen met oktober 79,80,81 en 82.
Wanneer een bepaalde soort in oktober 78 in een blok is waar
genomen, dan hoef je in feite in de oktobers die er op
volgen niet meer op de desbetreffende soort te letten.
Nog een voorbeeld. Ook de roodborsttapuit in juni geeft een
beeld te zien, waaruit het belang van Zeeuws Vlaanderen voor
een vogelsoort blijkt. Met uitzondering van de duinen op
Walcheren en in een blok in Zuid Beveland is ook deze soort
tot Zeeuws Vlaanderen beperkt.
Om een idee te krijgen van de stand van zaken tot nu toe
-90-
is er in kaartje 2 een overzient gegeven van het totaal
aantal waargenomen soorten per blok. Het blijkt dat in het
grootste deel van de blokken in Zeeland meer dan 100 soorten
zijn waargenomen. In 14 blokken meer dan 150, waarvan sommigen
tegen of zelfs al over de 200 zitten. Deze blokken zijn
voornamelijk aan de kust gelegen, of het zijn blokken waarin
een belangrijk natuurgebied geleden is (Zwin, Braakman,
Rammekens, Veerse meer)Maar het groot aantal soorten in
die blokken is waarschijnlijk niet te wijten aan het feit
dat er een natuurgebied aanwezig is, maar aan het feit dat
veel vogelaars deze gebieden bezoeken! Het spreekt wel
vanzelf dat het in deze blokken makkelijker is om veel ver
schillende soorten te zien, maar bij intensief speurwerk moet
het toch in veel meer blokken (zo niet 311e) mogelijk zijn
om boven de 150 soorten te komen! Speciale aandacht dient uit
te gaan naar de blokken met minder dan 100 of zelfs minder
dan 50 soorten. Hier staat nog veel te doen en het is erg
lonend om deze blokken te onderzoeken, daar er snel aanvul
lingen zijn.
Grauwe Gors, mei.
Huismus, niét l.et hele
Roodborsttapuit. juni
aantal
Totaal aantal soorten.
=ft tot 50 soorten
=50 tot 100
=100 tot 150
meer dan 150