De Winterkoning staat natuurlijk in verband met zijn gezang met hoge toneu en hoge trillers dat bijna het gehele jaar door, dus ook 's winters te horen is. Zijn wetenschappelijke naam "troglodytes" duidt aan dat het een holbewonertje is (troglodiet)Oude knot wilgstronken en houtmijten zijn geliefde nestelplaatsen. Het Griekse trooglè betekent: hol, duoo betekent: bin- nenduiken. Als we verder gaan met de naamgeving vinden we het volgende in het "Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig en kunstwoordenboek" uit 1789. Chomel schrijft daarin: "Er zijn plaatsen in Frankrijk waar het voor kwaad wordt gehouden het nest van deze vogeltjes te verstoren of zelfs maar de eitjes aan te rakenmakende het landvolk onderling wijb3 dat op driekoningsdag de ouden met de jongen in 't ronde om hun heengaan zingenwaarvan de naam Roitelet ook zou afkomstig zijn". Ook in Engeland genoot het vogeltje een bescherming omwille van het volksgeloof. Daar heette het aldus: "Be that hurts a robin or a wren3 will never prosper3 sea nor land" Hierboven hebben we reeds een verklaring gekregen waarom het vogeltje zo'n roestbruine pluimkens heeft. Een verhaaltje uit Normandië ziet het anders: "Toen de mensen kou begonnen te krijgen moest er een bode gevonden worden om het vuur uit de hemel te halen. Het Winterkoninkje3 dat eenmaal zo hoog gevlogen had3 hoger nog dan de arendt werd bereid gevonden de moei lijke en zware taak op zich te nemen. Lang3 heel lang bleef het weg en men begon reeds te denken dat men het nooit meer zou terugzien. En zie3 daar zag men plots een lichtje heel hoog in de lucht. Dichter en dichter kwam het. Maar och arme! Daar het het vuur tegen zijn borstje had gehouden3 waren al zijn pluimkes verschroeid. En dat is tot op de dag van heden nog te zien. In Pommeren weet men dan alweer hoe het Winterkoninkje is ontstaan. Een boer, Hans Diebenkorn, had een zoon, Jochem. Deze jochem nu was ruw en ongelikt als een beer doch hij was slim en kon zich goed voordoen en goed zijn woord doen. Hij bedreef allerlei deugnieterijen waarin bij soms overdreef, zoals hij uiteindelijk zou ondervinden. Op een dag dat het heel erg gesneeuwd had, ontmoette hij in een holle weg een zeer oude man, die alle moeite deed een zeer zware mand op zijn rug te brengen."Daar gij hoopt" zo sprak hij tot Jochem, "ook oud te worden3 zult ge mij wel helpen zeker?". "Graag"3 luidde het antwoord. Jochem hielp hem inder daad, deed de draagriemen over zijn schouders doch stootte hem toen omver in de sneeuw env zei, wijl hij wegging:"Piep, vogel3 piep!" De grijsaard wist zich van de grond te richten en riep Jochem na:"Ja, piep vogel3 piep! God zal je leren piepenjou goddeloze jongen". En God deed het. Toen Jochem de volgende dag naar het bos ging om hout te hakken, moest hij dezelfde holle weg weer door. Wijl hij die naderde te moede als hij nog nooit geweest was. Hij vreesde dat de oude man weer zou verschijnen en zijn verwensing herhalen zou. Hij vermande zich echter en ging toch door. Doch nauwelijks was hij gekomen op de plaats waar hij de man in de sneeuw geworpen had, of hij werd aangegrepen, heen en weer geschud, was in een ogenblik weg en is nooit terug gekomen. Niemand heeft er nog ooit iets van gehoord. Het volk nu geloofd dat hij in een Winterkoninkje veranderd werd en daarom wordt het vogeltje wel eens "Grote Jochem" genoemd. In de Paltz is het er dan weer anders toegegaan: "Als er daar eens een jongeman zich bij een grote eik neerzette en óver ditjes en datjes dacht3 zag hij3 hoe uit een gat in een boom3 een mooi meisje kwam en zich lachend naast hem zette. Hij stond op3 verklaarde haar zijn liefde en beiden beloofden eeuwige trouw. Dan bekends de vrouw hem tot de geslachten der dryaden of boomnimfen behoorde en door de geringste haar aan gedane belediging onwederroepelijk haar gestalte zou verliezen en in een onbeduidend klein schepsel zou veranderd wordenBeiden hadden op een avond op een bepaalde plaats afgesprokendoch als de jongeling

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1983 | | pagina 7