De biologe dr. C.J.M. Sloet van Oldruitenborgh (vakgroep
Natuurbeheer van de Landbouwhogeschool) vindt dat niet
terecht. Bij een onderzoek in Engeland constateerde zij
dat de aantasting van wilde meidoorns een fractie was
van die in boomgaarden, kwekerijen, tuinen en parken.
Wilde meidoorns die wël waren aangetast stonden altijd
op plaatsen waar de natuurlijke situatie door graverijen
of andere oorzaken was verstoord. Ook uit Denemarken kwa
men meldingen dat de meidoorn redelijk bestand is tegen
bacterievuur en er zelden aan dood gaat. Fruit- en sier
gewassen daarentegen sterven er vaak in korte tijd aan.
In een voordracht voor de Koninklijke Botaniese Vereniging
heeft mevrouw Sloet onlangs kritiek geleverd op de huidige
bestrijdingsmethoden omdat zij geen rekening houden met de
oorzaak van het probleem. Integendeel, de kwekers van
fruit- en siergewassen maken zich met hun gevoelige (ex
port) produkten steeds kwetsbaarder omdat andere landen
hun grenzen sluiten. Het is hun eigen belang nfl over te
schakelen op minder gevoelige rassen.
Het verplicht stellen van intensief onderhoud van mei
doorns betekent stijging van de kans op infectie via de
snoeiwonden in de scheuten. Het zou beter zijn, aldus
mevrouw Sloet, geen meidoorns meer te planten, maar wel
spontane, natuurlijke groei te bevorderen en daarin niet
meer te bestrijden. Als er wordt aangeplant, dan met zaad
of stek van wilde meidoorns uit de directe omgeving.
Dat gebeurde vroeger ook, maar tegenwoordig komen de meeste
meidoorns van boomkwekerijen; zij zijn geneties eenvormiger
dan spontaan gegroeide soortgenoten en daardoor kennenlijk
kwetsbaarder.
ANDERE AANPAK
Op grond van deze gegevens heeft de Natuurbeschermingsraad
eind 1983 een advies uitgebracht waarin hij pleit voor een
fundamenteel andere aanpak van het bacterievuur vraagstuk.
De nadruk op de bestrijding in meidoornstruwelen mist
voldoende ecologiese onderbouwing en wekt onjuiste verwach
tingen. Het zou beter zijn de inspanningen te richten op
een kweekverbod van zeer vatbare soorten en op selectie
van resistente rassen van appel, peer, meidoorn en lijs
terbes, aldus de Raad.
Wanneer deze gedachtengang niet spoedig tot een concreet
beleid voert, verkeren wij binnen enkele jaren in een
situatie waarin de boomkwekers met hun kwetsbare produk
ten voor gesloten grenzen staan, terwijl delen van het
Nederlandse landschap zijn ontdaan van hun karakteristieke
begroeiing. Z6 ver zou een landbouwminister die ÖÖk
verantwoordelijkheid draagt voor het natuur- en landschaps
behoud, het toch niet mogen laten komen.
P. Nijhoff
-35-