bij elkaar blijft. Bovendien kan elke vogel, behalve
de voorste, zijn voorganger goed in de gaten houden.
Een andere verklaring van het formatie-vliegen gaat
vooral hierop in: de voorste vogel zou steeds een ouder
ervaren exemplaar zijn, die zijn minder ervaren soortge
noten de weg kan wijzen naar bv. het overwinteringsge-
bied. Ook deze verklaring klinkt leuk, maar is twijfel
achtig geworden door waarnemingen aan kolganzen, waarbij
jonge en oude vogels vanaf de grond uit elkaar gehouden
kunnen worden. Owen (1980) schrijft, dat oude zowel als
jonge vogels op kop kunnen vliegen en dat de koppositie
steeds wordt overgenomen. Het blijft natuurlijk mogelijk
dat de oude vogels in de groep de koers blijven contro
leren door zelf van tijd tot tijd de kop te nemen en dat
de jonge vogels ook hun aandeel in het zware werk moeten
leveren. Het is dus nog niet duidelijk of deze theorie
klopt
Een geheel andere verklaring voor formatie-vliegen komt
van Ward (1978) Hij stelt, dat de vorm van de formatie
soortgebonden is. Dit zou kunnen betekenen, dat de vogels
op de grond kunnen zien of een naderende formatie vogels
van de eigen of een andere soort is. In de trektijd of
tijdens voedselvluchten zouden soortgenoten op de grond
al van een afstand uitgenodigd kunnen worden om met de
groep mee te vliegen. Frappant hierbij is, dat veel vlie
gende vogels roepen in de vlucht, wat de determinatie
op afstand nog vergemakkelijkt. Ward denkt, dat het voor
de vogel gunstig is om in zo groot mogelijke groepen te
opereren, omdat een grote groep vogels vooral in onbekend
terrein, zoals op trek, makkelijker voedsel zal vihden
dan een enkeling. Hier kan nog aan worden toegevoegd,
dat vliegen in grote groepen veiliger kan zijn dan er
alleen op uit te trekken.
Ward stelt, dat ervaren vogelaars een op afstand vliegende
formatie dikwijls op soort kunnen bepalen, zodat de vogels
zelf, die minstens even scherpe ogen hebben als mensen,
dit zeker zouden moetën kunnen. Iedereen die wel eens
grote groepen steltlopers, of groepen kraanvogels of
ooievaars, of groepen rot- en brandganzen gezien en
vergeleken heeft, zal Ward's idee kunnen waarderen.
Toch zitten ook aan de theorie van Ward enkele haken en
ogen. Waarom zouden trekvogels ook 's nachts in formatie
blijven vliegen als ze van de grond onzichtbaar zijn?
En waarom vliegen grote vogels altijd in lijn-formaties,
terwijl kleine vogels dit nooit doen? De eerste vraag
lijkt als antwoord te moeten hebben, dat er voor grote
-114-
trekvogels toch een aërodynamisch voordeel(tje) te
behalen valt als ze in formatie vliegen. Ook de tweede
vraag lijkt te maken te hebben met de techniek en effi
ciency van vliegen. Kleine vogels kunnen nauwelijks
profiteren van stijgwinden van soortgenoten, ookal door
dat hun vleugels zo snel bewegen, dat er nauwelijks
sprake kan zijn van een constante, opwaarts gerichte
luchtstroom. De kleinere soorten lijken dus voor bol
vormige formaties te kiezen, omdat er toch geen voordeel
van het in lijnvliegen inzit. De veiligheid is juist
voor de kleinere soorten zeer belangrijk en in het midden
van de groep is het over het algemeen het veiligst bij
een aanval van een roofvogel. Wanneer ieder groepslid
het liefst in het midden van een groep vliegt, ontstaat
al snel een bolvorm. Wanneer er geen gevaar gesignaleerd
is, kan de groep meer uitwaaieren om een beter uitzicht
per vogel te krijgen of om een soorteigen vorm aan te
nemen volgens de theorie van Ward. Zodra er echter een
roofvogel opduikt, balt de groep zich samen in een af-
weervlucht. Dit is goed te zien bij spreeuwen, die meestal
in langgerekte groepen vliegen. Als er echter een sper
wer of boomvalk in de buurt komt balt de groep zich
onmiddelijk samen.
De conclusie van dit stukje moet zijn, dat er voor alle
drie de genoemde verklaringen van het vliegen in formatie
(energetisch voordeel, de wegwijzen door ouderen, her
kenbaarheid voor soortgenoten) iets te zeggen valt.
Voor iedere vogelsoort die in formatie vliegt kan een
ander voordeel het meest belangrijk zijn. Zeker is echter,
dat vliegen in formatie één of ander voordeel moet heb
ben, want anders zouden de vogels de concentratie die
er voor nodig is niet opbrengen. Het is niet zo verwon
derlijk, dat het voordeel moeilijk te vinden is, want
in veel gevallen zal het voordeel niet erg groot zijn:
tenslotte vliegen niet alle vogels altijd in formatie 1
Mardik Leopold.
Gebruikte literatuur:
Gould, L.L. »P. Heppner, 1974. The vee formation of Canada Geese.
Auk 91: 494-506.
Lissaman, P.B. s C.A. Schonenberger, 1970. Formation flight of birds.
Science 168: 1003—1005.
Owen, M., 1980. Wild Geese of the World - Their Life History and
Ecology. B.T.Batsford Ltd, London.
Ward, P., 1978. Formation-flying "of birds as advertisement
behaviour. Animal Behaviour 26: 1273.
Williams, T., T.J. Klonowski P. Berkeley, 1976. Angle of Canada
V-flight formations measured by radar. Auk 93: 554-559. 115