Op iets hogere niveaus waar de faktor inundatie voor minder extreme situaties zorgt, zijn de interakties tussen de soorten heel wat ingewikkelder. In proefvlakte 2 bijvoorbeeld doen daarin zeker 6 of 7 soorten mee. De algemene indruk is dat van het begin van de 70-er jaren af de proefvlakte geleidelijk aan natter werd: 'droge' soorten zoals rood zwenkgras en smalbladige rolklaver Lo tus tenuisverdwijnen langzaam aan, lamsoor valt terug tot verspreide plantjes met gereduceerde vitaliteit zoals in de beide vorige proefvlakten. Zilte rus, fio- ringras en melkkruid nemen hun plaats met wisselend succes in. Zilte rus is in 1977 waarschijnlijk toegenomen door lagere zoutgehalten in de bodem, fiorin- gras misschien onder invloed van de sterkere doorworteling van de bodem door zilte rus. De terugval van fioringras en de opkomst van melkkruid in 1981 lijkt erg veel op wat er in proefvlakte 11 in dat jaar gebeurde en geeft de indruk dat beide proefvlakten wat hun milieu- dynamiek betreft meer op elkaar zijn gaan lijken. Opvallend is echter de terugkeer van kwelderzegge Carex ex- tensain de laatste jaren. De randjes met Saginion maritimae- soorten Van 1977 af komen er in proefvlakte 2 allerlei kleine, meest eenjarige plantjes in de vegetatie, de meeste tijdelijk. Zij be horen grotendeels tot het verbond Sagi nion maritimaezeevetmuur Sagina- maritima), dunstaart Parapholis strigo- sa), hertshoornweegbree Plantago coro- nopus) en, minder karakteristiek, deens lepelblad Cochlearia danicaMaar ook zeekraal en schorrekruid zijn van de partij. De Saginion-soovten zijn kenmer kend voor grensmilieus tussen zout en droog-zoet waarbij het zoutgehalte van de bodem grote uitschieters vertoont (Beeftink De Munck, 1985). De aanwezigheid van deze soorten in proef vlakte 2 wijst er dus op, dat van 1977 af de tegenstellingen nat-droog en zout-zoet in de bodem wat zijn toegenomen. Interessant in dit verband is het verloop van de vegetatiesamenstelling in proef vlakte 6. De proefvlakte ligt op een lage duinrichel in het schor en heeft steeds een ijle vegetatie. Er zijn drie groepen planten: van de schorregrassen nam strandkweek door de 'jaren heen af en fioringras toe. Van de duinplanten ver dwenen zeepostelein Honckenya peplo- ides) en biestarwegras Elymus farctus en vestigde zich helm (Ammophila are- naria). De Saginion- en aanverwante soorten gedragen zich heel verschillend: zeevetmuur en dunstaart namen toe of leken zich te hebben gevestigd. Deens lepelblad, sierlijke vetmuur Sagina no dosa), zandmuur (Arenaria serpyllifolia) en laksteeltje (Desmazeria marinaver dwenen uit de proefvlakte. Afgaande op het model van de standplaatsdifferentia tie ontwikkeld voor Saginion-soorten met betrekking tot zoutgehalte en slib- hoeveelheid in de bodem (Beeftink De Munck 1985), is het waarschijnlijk dat we hier met een verzilting van de bodem te maken hebben. Opvallend is dat het droge jaar 1976 geen enkele aanwijsbare invloed op de vegetatie in de volgende jaren heeft gehad. De vloedmerkzone Van de vloedmerkzone zijn niet veel gegevens bekend. We beschikken alleen over een proefvlakte (nummer 3) waarin soorten uit deze zone deel van de vege tatie uitmaken. Daaruit blijkt dat de meeste van deze soorten achteruit gingen [strandkweek, akkermelkdistel Sonchus arvensisof soms geheel verdwenen dakkerdistel (Cirsium arvense), (Galium aparineEen uitzondering is zilverschoon (Poten tilla anserina) die toenam. De meeste veranderingen in de soortensamenstelling kunnen wellicht worden toegeschreven aan de schapenbe weiding (sinds 1978) die in het gedeelte waar de proefvlakte ligt intensiever was dan elders. Maar ook bespuitingen tegen distels door het waterschap 'Het Vrije van Sluis' kunnen van betekenis zijn geweest. Vooral de ruigtekruiden moes ten het daarbij ontgelden ten gunste van soorten die meer het 'grazige' karakter van de vegetatie aangeven. bedekking Proefvlakte 20. Hoogte 2.28 +N.A.P. N.A.P. Lamsoor A Gewoon kweldergras Zeekraal x Gerande schijnspurrie 8

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1985 | | pagina 10