fotfatiH&m
TREKVLINDERS IN 1984 IN
WEST-ZEEUWS-VLAANDEREN
Er is tot nu toe geen systematies onder
zoek verricht naar het voorkomen en ge
drag van trekvlinders in West-Zeeuws-
Vlaanderen. De verwerkte gegevens zijn
min of meer toevallig verzameld. Uit de
getallen zijn dan ook slechts voorzichtige
konklusies te trekken.
Na een krantenartikel over de kolibrie-
vlinder namen veel mensen de moeite het
aan mij door te geven als ze er een
gezien hadden. Op zich geeft dat een
aardig beeld van deze soort in een
bepaalde periode, maar zo ontbreken
waarnemingen van andere soorten die
ook best in redelijke aantallen aanwezig
konden zijn.
De vlindertrek in het algemeen is wel
redelijk onderzocht, alhoewel veel vragen
tot op de dag van vandaag onbeant
woord zijn.
Er is bijvoorbeeld vastgesteld dat vlin
ders vooral trekken op basis van hun ge
zichtsvermogen. Dagvlinders oriënteren
zich op de zon, nachtvlinders vooral op
maan en sterren. Dat maakt ook duide
lijk waarom er 's zomers zoveel vlinders
rond een lantaarnpaal kunnen hangen of
waarom ze zo halsstarrig tegen een fel
verlicht venster opvliegen: de lamp wordt
gezien als een ster. (Je kunt de vlinders
dus helpen door de lamp uit te doen of
de gordijnen voor de ramen te schuiven.)
Op bewolkte dagen wordt er dan ook
minder getrokken dan op heldere dagen.
Ook is vastgesteld dat vooral de
vrouwtjes veel trekken. Ze zoeken ge
schikte plaatsen voor het afzetten van
hun eitjes.
Hoe wonderlijk bepaalde soorten zich
aanpassen blijkt wel uit het gedrag van
de witvlakvlinder. Bij het vrouwtje ont
breken de vleugels volledig. Om toch te
kunnen trekken zijn de rupsen op een
heel bijzondere manier toegerust. Be
halve veel spinsels hebben ze ook erg
lange haren. Als er een beetje wind zit
rollen ze zich op en waaien zo met de
wind mee, soms kilometers ver.
Bij trekgedrag denken we gauw aan
grote afstanden. Dat klopt bij de soorten
uit het middellandsezee-gebied, maar
ook op kleinere afstanden is er sprake
van trek. Dat realiseren we ons vaak
nauwelijks. Zo trekken veel koolwitjes
tot rond half augustus noordwaarts,
daarna zuidwaarts. Door welk signaal ze
plotseling omkeren is niet duidelijk. We
mogen aannemen dat ze er zo in slagen
geschikte biotopen te vinden.
Vlinders zijn ondanks hun tere bouw
behendige, krachtige vliegers. Ze kunnen
snelheden tot 80 km per uur halen.
Hoewel ze rekening houden met de
wind, bepalen ze zelf hun richting.
In dit verslag over West-Zeeuws-Vlaan
deren beperk ik me tot die soorten die in
het algemeen gerekend worden tot de
trekvlinders.
Colias hyale{gele luzernevlinder)
Slechts 1 waarneming in 1984. Landelijk
werden de meeste waarnemingen in 1983
in Limburg gedaan. In het westen en
zuid-westen komt de gele luzernevlinder
heel weinig voor.
Colias croceus (oranje luzernevlinder)
14 waarnemingen in 1984, waarvan 2x
f.helice, de witte variant. Landelijk komt
de oranje luzernevlinder duidelijk meer
in het westen voor dan in het oosten. De
twee waarnemingen van f. helice zijn
bijzonder aangezien ze in 1983 ook maar
2x gezien werd, en wel lx in Sluis
(Waterhoek) en lx op Noord Beveland.
Vanessa atalanta (atalanta)
Hoewel er een groot aantal eksemplaren
waargenomen zijn (136) werd er geen
trekgedrag gemeld. Toch moet dit, met
name in voor- en najaar, te zien zijn.
Het grootste aantal werd gemeld op 18
september, maar liefst 35. Op deze dag
werden in het algemeen opvallend veel
vlinders gezien.
Cynthia cardui (distelvlinder)
Slechts 2 waarnemingen in' 1984, tegen
40 in 1983. De cijfers over 1983 en 1984
tonen aan dat de aantallen per jaar sterk
kunnen schommelen. In 1983 werden
landelijk ook al minder distelvlinders
gezien dan in, 1982, zodat we een trend
naar beneden zien.
Agrius convolvoli (windepijlstaart)
Na het opzienbarende aantal in 1983, nu
slechts 1 geregistreerde waarneming. Op
18 september werd een rups gevonden in
zuidzande. Opmerkelijk was dat de rups
groen was, terwijl ze meestal bruin zijn.
In 1983 vonden 17 registraties plaats.
Landelijk waren er 716 waarnemingen,
het grootste aantal dat ooit in Nederland
geteld werd. Op de tweede plaats komt
1950 met 360 waarnemingen.
Acherontia atropos (doodshoofdvlinder)
Evenals de windepijlstaart een bijzonder
grote vlinder. Het doodshoofdje op de
rug is een opvallend kenmerk. Landelijk
werd de soort in 1983 25x waargenomen,
wat op zich een groot 'aantal is in
vergelijking met andere jaren. Bij ons
werd hij toen niet geregistreerd.
In 1984 werd de vlinder ook niet waar
genomen. Wel werden er op 15 septem
ber bij het rooien van een aardappel
veldje 12 poppen gevonden, waarvan de
meeste helaas ernstig beschadigd waren.
Dus als u aardappelen rooit: uitkijken
naar dit soort poppen
Macrogtossum stellatarum (kolibrie- of
meekrapvlinder)
Was 1983 voor ons een goed jaar met
onze 18 waarnemingen, landelijk viel het
wat tegen met maar 91 registraties. 1983
was dus al goed, maar 1984 is voor
West-Zeeuws-Vlaanderen een zeer op
merkelijk jaar en ongetwijfeld een top
jaar geworden: maar liefst 166 waarne
mingen Zelfs landelijk wordt dit
aantal maar zelden gehaald. De meeste
waarnemingen vonden plaats rond 16
juli. Het weer was toen goed en er was
een sterke luchtstroom vanuit de Sahara.
Wellicht dat veel kolibrievlinders gebruik
gemaakt hebben van deze luchtstroom.
Het was ook opvallend dat ze soms in
hele grote aantallen op relatief kleine
stukjes voorkwamen. Zo zaten er van 11
tot 13 juli meer dan 35 op een veldje
lavendel in Waterlandkerkje, ook in
Groede telde men er meer dan 30 op
zo'n veldje, en wel op 44 juli.
Wellicht zitten er wat dubbeltellingen
tussen maar we kunnen hier met recht
van een invasie spreken.
Autographa gamma (gamma-uil)
Wellicht de meest massale trekvlinder die
we kennen, die soms in zeer grote
aantallen voorkomt. Landelijk werden er
in 1983 22.600 geteld, wat redelijk veel
te noemen is. Voor West-Zeeuws-Vlaan-
deren was 1984 een goed jaar met 2.280
waarnemingen. De vlinder vliegt vooral
's nachts (evenals de voorgaande drie
soorten), maar wordt ook heel regelma-
16