Ve$et*tie pvltó
DE VEGETATIE VAN DE VERDRON
KEN ZWARTE POLDER IN DE PE
RIODE 1970-1984.*
Mededeling Nr. 312 van het Delta In
stituut voor Hydrobiologisch Onderzoek,
Yerseke.
Milieukundige beschrijving.
Het gebied ligt in West-Zeeuws-Vlaande
ren op de plaats waar vóór 1600 het
Zwarte Gat, een zijarm van Het Zwin, in
de Noordzee uitmondde. In 1623 werd
het laatste gedeelte van deze zijarm
bedijkt. De zogeheten Zwarte Polder
moest echter in 1802 aan de zee worden
prijsgegeven. Behalve een tweetal kleine
gedeelten in het zuiden (de tegenwoordi
ge Zwarte Polder van 8 ha) en het
westen (de herdijkte Zwarte Polder van
24 ha) is deze inbraak van de zee nooit
opnieuw bedijkt. Dat hing ongetwijfeld
samen met de grote hoeveelheden zand
waarmee het polderland door zee en
wind steeds meer werd bedekt. Deze
zandlaag is bij de stormramp van 1953
nog plaatselijk in beweging geweest,
zodat hier en daar de oude kleilaag van
de polder weer zichtbaar werd (de
Visser, 1956).
Het resultaat van dit dynamische proces
van zandafzetting, maar hier en daar
ook slibafzetting, is dat er een ongelijk
terrein is ontstaan met lage en brede,
duinachtige formaties en daartussen
geul- of komvormige laagten. De laagten
waarin zich slib tot ongeveer 20 cm dik
heeft afgezet, hebben het karakter van
eenschor. Aan de zeezijde ontwikkelde
zich een duinreep waarin tot vandaag
toe een slufteropening bleef bestaan die
spring- en stormvloeden toegang tot het
achterliggende gebied verschaft.
De situatie van zand op klei in het
bodemprofiel - een zandpakket van
gemiddeld 70 tot 100 cm (maksimaal 2
2m) op de bouwvoor van de voormalige
polder - geeft aan het gebied een
bijzonder hydrologisch karakter. De
kleilaag sluit namelijk de afwatgering
naar diepere lagen nagenoeg af evenals
het optrekken van grondwater daardoor
naar boven. De bovenste bodemlagen
zullen dus bij overstromingen of lange
regenperioden snel met water vollopen
en in lange, droge perioden gemakkelijk
uitdrogen. De oude kleilaag versterkt dus
de hydrologische tegenstellingen in de
bodem.
De geringe benedenwaardse afvoermoge-
lijkhedenvan het bodemwater en van het
oppervlaktewater dat zich in de lage
gebieden verzamelt, heeft ook gevolgen
voor het zoutgehalte van de bodem. De
zouten kunnen slechts weinig uit het
gebied wegdraineren en blijven dus lang
er achter dan in beter gedraineerde
gronden. Ook kan oppervlakkige uitdro
ging leiden tot zeer hoge chloridegehal
ten in het overgebleven bodemvocht, en
na veel neerslag tot zeer lage chloride-
gehalten op dezelfde plek. De onderlig
gende kleilaag werkt dus enerzijds con
serverend op het zoutgehalte, anderzijds
versterkt het de fluctuaties daarin.
Figuur 1.
Kaart van de Verdronken Zwarte Polder
met de in 1980 verzwaarde zeedijk.
Ligging van de in de tekst besproken
proef vlakten: Nr. 2: 4 - 5m nr. 3: 3.5
- 6.5m nr. 6: 1 - 3m nr. 9:
5 - 5m nr. 11: 3 - 3m
nr. 19: 5 - 5m en nr. 20: 4 4,5m.
In 1928 werd in de dijk van de
aangrenzende Nieuwenhovenpolder een
gemaal gebouwd en van een afwater
ingsgeul door de grote sluftermonding
voorzien. Het voor een goede afwatering
noodzakelijke onderhoud aan de afwa
teringsgeul zorgde er tevens voor, dat het
schorrengebied open lbeef liggen voor
overstroming door zeewater en ook de
afvoer van dit water geen grote belem
meringen ondervond.
Eind 1971 werd het gemaal echter buiten
werking gesteld. De uitwateringsgeul die
van toen af niet meer op diepte kon
worden gehouden, verzandde snel. Op
het strand wierp de zee herhaaldelijk
drempels op, waardoor in de geul stag
nerend water bleef staan. Sinds ongeveer
1974 belemmerden de verzanding en
drempel vorming in de slufteropening de
oppervlakkige afwatering geleidelijk
steeds meer. Daardoor werden vooral de
lage plekken in het schor geleidelijk nat
ter en plaatselijk ook zouter.
De verzanding van de slufter door de
beëindiging van de polderwateruitslag
heeft ook een ander gevolg. De laatste
jaren volgt het naar het oosten binnen
stromende water steeds meer een oud
karrespoor, dat daardoor wordt uitge
diept en in de toekomst de funktie van
een kreek zou kunnen krijgen.
Een belangrijke milieu-invloed had ook
de dijkverzwaring, die in 1980 haar
beslag kreeg. Niet alleen werd een groot
deel van het reservaat daaraan opgeof
ferd. Ook de naar het oosten liggende
vertakking van de kreek kwam deels
onder de dijk te liggen, zodat het
oostelijke uiteinde van die kreek van het
buitenwater werd afgesneden en daarin
verzameld water sindsdien niet meer kan
worden afgevoerd. In vergelijking met de
vroegere toestand was dit voor de kreek
en zijn direkte omgeving een hydrolo
gische ommekeer.
Figuur 1.
4