V2:
bedekking
Pr oef vlak 6. Hoogte 2.94m N.A.P.
4N.A.P.
V Strandkweek
Fioringras
1 Zeevetmuur
P Laksteeltje
1970
-?
75
80
Er zijn nog enkele andere veranderingen
in de milieu-omstandigheden van de
Verdronken Zwarte Polder te melden. In
1978 is door de Stichting Het Zeeuwse
Landschap die als beheerder optreedt, de
na de oorlog sterk toegenomen stroom
van recreanten naar en van het voor
liggende strand met de bouw van een
vlonder gekanaliseerd. De door hen
geschapen brede, kale heirbaan door het
schor raakt sindsdien weer langzaam aan
begroeid. Sinds datzelfde jaar wordt het
oostelijke schorrengebied (ca 14 ha) door
14 schapen beweid. Een voorzichtige
beweidingsstrategie, maar gezien de
kwetsbare zandruggen in het gebied een
verstandig beheer. De andere schorge
deelten bleven onbeweid. De winter van
1978/79 was streng (meer dan 10°vorst
in januari 1979) en leidde lokaal tot
sterfte onder de zoutmelde. Voorjaars-
èn zomerstormen met vloedstanden bo
ven 2.50-2.60 m NAP kunnen het water
het schorrengebied injagen, boven 2.70
m NAP zelfs tot in het uiterste zuid
oostelijke deel. Wekenlange inundatie
van de vegetatie in de laagten kan
daarvari het gevolg zijn. Krijgt de tem
peratuur van dit water dan ook nog de
gelegenheid hoog op te lopen, dan is
zo'n inundatie voor de meeste planten
soorten desastreus, zoals door M.C.
Daane in 1981 is geconstateerd (zie ook
Vink-Lievaart e.a., 1984).
Vegetatiekundig onderzoek.
Het vegetatiekundig onderzoek in de
Verdronken Zwarte Polder dateert van
1962 af, toen onderzoekers van het
RIVON, nu RIN, (o.a. Prof. Dr. V.
Westhoff en T.Reijnders) tezamen met
medewerkers van het DIHO de schrij
vers van deze bijdrage) een eerste inven
tarisatie uitvoerden. Er werd een vegeta-
tiekaart gemaakt en een gedetailleerde
beschrijving van de vegetatie langs een
raai vanaf de zeedijk dwars door het
oostelijke schorrengebied tot tegen de
duinreep. Willems (1977) voerde in 1977
een nieuwe vegetatiekartering uit. De
raai is behalve in 1962 ook in 1970 be
schreven. Omdat de ligging nog exact
bekend is, zal de vegetatie daarlangs op
korte termijn voor een derde maal wor
den opgenomen.
100 -
90 -
80 -
70 -
60 -
50 -
40 -
30 -
20 -
10 -
In 1970 zijn bovendien 25 proefvlakken
aangelegd en daarvan de vegetatie sinds
dien jaarlijks geanalyseerd. Dat gebeurde
met de methode van Doing Kraft (1954):
schatting van de bedekking in trappen
van 10%, beneden 5% bedekking van
het aantal individuen of zelfstandige
spruiten in vier klassen, globaal overeen
komend met 4,3,2 en 1% bedekking. De
proefvlakten liggen verspreid over het
gebied van schorren en lage duintjes, zo
veel mogelijk met vertegenwoordigers in
alle toenmalige vegetatieeenheden (figuur
1).
Voor deze bijdrage is nagegaan van
welke aard de veranderingen in de vege
tatie tot nu toe zijn geweest en of er eni
ge systematiek in deze dynamiek is te
vinden die aansluit bij de beschreven
veranderingen in het schormilieu. Daar
voor kan het schor het beste worden on
derverdeeld in de volgende milieutypen:
1. De lage, slikkige terreinen met zout-
planten voornamelijk behorend tot de
Puccinellion- gemeenschappen,
2. De hogere, zandige schorren waarin
armerion-soorten dominant zijn.
3. De hoge randjes van de duinkopjes
met zout-nat/droge zandbodems waarin
de soorten kenmerkend voor het
Saginion maritimae voorkomen, en
4. De hoogste delen van de meer grazige
schorvegetaties waarin bij storm vloed
merk wordt afgezet. Van elk van deze
milieutypen zal aan de hand van een
voorbeeld de relatie vegetatiedynamiek-
milieudynamiek worden beschreven.
Het lage schor
De gegevens van twee proefvlakken il
lustreren deze relatie op het lage schor.
Proefvlakte 20 was ten tijde van de aan
leg (1970) een lamsoor-zoutmelde vege
tatie met veel kweldergras Puccinellia
maritima). De andere proefvlakte ligt 14
cm hoger en was aangelegd in een rood
zwenkgrasbegroeiing met daarin onder
meer zeealsem [Artemisia maritima
lamsoor {Limonium vulgareen zout
melde Halimione portulacoidesDe
belangrijkste milieu-invloed was langdu
rige winterinundaties in 1974/75 als ge
volg van hoge vloeden en veel neerslag.
Daarmee valt samen een achteruitgang in
bedeklking van lamsoor, gerande schijn-
spurrie Spergularia maritimaen zeeal
sem en een vooruitgang van zeekraal
Salicornia europaeaen schoorekruid
[suaeda maritimaop de lage delen en
vooral rood zwenkgras Festuca rubra
op de hoog gelegen plaatsen.
5