"DE BRAK" IN SLUIS
Deze zgn. stellingmolen, d.w.z. een
molen die zo hoog gebouwd werd, dat
het wiekenkruis boven de bebouwing
uitstak, en, om de zeilen van de wieken
en ook de staart te kunnen bedienen
voorzien werd van een stelling, is
gebouwd in 1739.
In die tijd werden er nog maar zelden
stenen molens gebouwd; de meeste
waren houten staakmolens (zoals in Re-
tranchement).
Deze molen was dan ook de eerste, en
nog steeds de grootste stenen molen in
Zeeuws-Vlaanderen. Hij werd, zoals de
fraaie gevelsteen aangeeft, gebouwd in
opdracht van de wel zeer rijke heer
Johannes van Weenegem en z'n vrouw
Catharina van Uffle.
Wie er na hem eigenaar geworden is, is
helaas niet bekend, wel dat er ook een
zekere F. Beun molenaar is geweest tot
1878.
Vanaf 1878 is de molen 100 jaar in
handen geweest van de familie Sanders;
deze verkocht de molen in 1978 aan de
familie Wemaer.
Vanaf die tijd is de molen een nog
grotere toeristische trekpleister geworden
dan hij al was 30.000 bezoekers per
jaar), en er werd door de energieke
inzet van de nieuwe molenaar Christ
Langenberg, weer tarwe gemalen voor
bakkers in de omtrek.
Jammer genoeg niet in grote hoeveel
heden, want op het platteland is het
moeilijk brood te slijten, gebakken van
volkorenmolenmeel.
Dit is een algemeen verschijnsel; kijk
maar naar de alternatieve levensmid
delenwinkels e.d.; het komt hier niet
van de grond.
Wat de reden hiervan is? Men kan er
slechts naar gissen. Staan de plattelan
ders te dicht bij de "natuur"? Wordt
het eten van bruin brood nog steeds
gezien als "arbeiderskost", en het witte
brood als luxe?
Een feit is wel dat een korenmolen in
de buurt van grote steden veel meer
afname heeft!
Is het de hang van de stedelingen naar
de "natuur" en de nostalgie als com
pensatie voor het tegennatuurlijke van
de stad?
Hetzelfde verschijnsel zie je bij het
natuurbeschermingswerk; vanuit de ste
den worden dikwijls de akties geboren
en groepen gevormd. Op het platteland
geloven ze het meestal wel.
Enfin, genoeg hierover gefilosofeerd:
terug naar 'De Brak'. Zoals reeds
gezegd, het is de grootste molen van
Zeeuws-Vlaanderen; vanaf de begane
grond tot het topje van de roe meet hij
maar liefst ruim 36 meter!
De roeden zijn voorzien van het wiek-
verbeteringssysteem "van Bussel", met
remkleppen: hiermee wordt bereikt dat
ook bij weinig wind gemalen kan
worden, terwijl bij te hoge toerentallen
de remkleppen er voor zorgen, dat de
wieken afgeremd worden, waardoor een
vrij konstante snelheid van de stenen
verkregen wordt, hetgeen een vereiste is
om een gelijkmatig goede kwaliteit meel
te krijgen.
Daartoe is de molen ook nog uitgerust
met een zgn. "regulateur", die het werk
van de molenaar v.w.b. het lichten en
bijsteken van de loper, verneemt.
Er zijn twee koppel stenen op de
steenzolder: 1 voor bakkersmeel en 1
voor veevoer.
Vroeger trof men dikwijls 3 koppel
stenen aan; het 3e diende dan voor het
meel waaruit de bloem "gebuild"
(gezeefd) werd.
De buil, die ook hier aanwezig is, is een
horizontale, houten schuingeplaatste open
trommel, bespannen met verschillende
groften zijdegaas: de trommel draait
langzaam rond, terwijl er het meel
regelmatig in gegoten werd. Door de
draaiende beweging verplaatst zich het
meel van het ene naar het andere einde,
daarbij verscheidene soorten gaas pas
serend, waardoor bloem, griesmeel en
zemels verkregen wordt.
In 1933, tijdens de crisisjaren, is de
molen stil gelegd, waarna hij in 1939 na
een grondige opknapbeurt weer maal-
waardig gemaakt werd. Maar lang zou
er niet gemalen worden, want op 31
oktober 1944, de avond vóór de
bevrijding, brandde hij door oorlogs
geweld geheel uit: een gebladerde romp
was alles wat er nog van over was.
In 1950 werd zij weer opnieuw hersteld,
en door de Commissaris van de Konin
gin in bedrijf gesteld.
In 1981 was er weer een omvangrijke
restauratie nodig, die tot 1986 duurde;
hierbij werd nogal wat vernieuwd: dak,
gevlucht, staart, stelling, bovenwiel, 1
koppel stenen en in de romp werden
maar liefst 12.000 IJsselsteentjes ver
werkt.
De totale restauratie heeft dan ook een
lieve cent gekost: 450.000,-. Dit
bedrag is natuurlijk niet alleen door de
eigenaar opgebracht: de Gemeente Sluis,
Provincie Zeeland, W.V.C. afd. Monu
mentenzorg, A.N.W.B, en het Prins
Bernhardfonds (door bemiddeling van
de Hollandsche Molen) droegen hun
deel hier aan bij.
De molen staat er nu weer schitterend
bij en kan, zonder al te grote herstel
lingen, weer een halve eeuw tegen.
Eén ding is toch wel te betreuren: de
molen is met veel geld gerestaureerd,
maar aan z'n biotoop (de windvang)
wordt niks veranderd.
Ondanks verschillende verzoeken zal
men met de nieuwe beplanting van de
wallen in Sluis geen rekening gehouden
worden met de molen!
Onbegrijpelijk, te meer omdat dit een
maatregel zou zijn die totaal geen geld
kost, integendeel!
Des te onbegrijpelijker wordt het
wanneer men bedenkt -dat voor het in
het zicht komen van de Zuidpoort
honderdduizenden guldens uitgegeven,
terwijl de molen weggestoken wordt!
Er heerst over molens, die toch moeten
kunnen draaien anders zijn ze een dood
element, nog heel wat onbegrip. Enfin,
het is een bekend gegeven: bij de
natuurbescherming is het dagelijkse
kost. Sjaak Herman Januari 1987.
4