werden dubbeltellingen zoveel mogelijk
voorkomen. Wat wel een probleem is zijn
de wandelaars met hun honden; zij maken
het eksakt tellen van de vogels vrijwel
onmogelijk, daar de vogels steeds worden
opgejaagd. Om dit te voorkomen zou op
de zondagochtend geteld kunnen worden.
Wormenspitters en vissers hebben geen
effekt op de telresultaten, maar verkleinen
wel het beschikbare biotoop voor de kust-
vogel.
Hieronder volgt een bespreking van de
resultaten. Voor vergelijking van de resul
taten met die van de Noordzeekust van de
Delta en van België is gebruik gemaakt
van de gegevens van Meininger (1979) en
de Schuyter (1987).
Alleen op 19-12 werd, voor het Zwin, een
flink aantal futen gezien. Gezien ook de
oude tellingen overwinteren er nauwelijks
futen vlak voor de kust. De enige dodaar-
zen werden in de havens van Breskens
gezien. De meeste wilde eenden bevinden
zich op zee voor het Zwin en in de havens
van Breskens. Bergeenden worden alleen
in de Zwarte Polder waargenomen. Het
aantal middelste zaagbekken is klein; op
de Westerschelde overwinteren grotere
aantallen. De enige meerkoeten werden in
de havens van Breskens gezien. Het aan
tal scholeksters is vrij konstant. ook in de
jaren 1977-1985 werden rond de 200
exemplaren geteld. In vergelijking met de
rest van de Noordzeekust van de Delta
liggen de aantallen aan de hoge kant.
Het aantal overwinterde bontbekplevie-
ren is laag en vergelijkbaar met de aantal
len die overwinteren langs de kust van
België en van de Delta.
Het aantal overwinterde zilverplevieren
ligt rond de 40-50 exemplaren, wat veel,is
in vergelijking met de aantallen langs de
belgiese kust en de kust van de Delta.
Tijdens de telling van 19-12 werd in de
Zwarte Polder een groep van 60 kieviten
gezien. Van de drieteenstrandloper na
men de aantallen toe naar het eind van de
winter (75-150 exemplaren). Deze toe
name kan echter schijn zijn en worden
veroorzaakt door de vele wandelaars, die
het tellen van de steeds opvliegende drie
teentjes moeilijk maken, maar het kan ook
een reële toename zijn, zoals het ook werd
vastgesteld door de Schuyter (1987).
Voor de drieteen is het Noorzeekustge-
bied van Nederland en België als over-
winteringsgebied van internationaal be
lang en wordt de 1%-norm voor de ver
schillende deelgebieden meerdere keren
overschreden (de norm is, dat wanneer in
een gebied meer dan 1 van de in Noord
west Europa overwinterde aantallen
wordt aangetroffen, dat gebied van inter
nationaal belang is voor die soort, Mei
ninger 1979). Voorde drieteenligtde 1%-
norm tussen de 150 en 300.
Het aantal overwinterende paarse strand-
lopers ligt rond de 150 exemplaren, wat
veel meer is dan in de jaren 1977-1985
(zie tabel 2). Dit aantal is hoog in verge
lijking met de andere delen van de Noord
zeekust. In België overwinterden in de
jaren 1977-1978 ongeveer 300 exem
plaren en dit aantal is gedaald tot 175-200
in 1984-1985. In Nederland overwinter
den in de jaren 1977-1978 325-400
exemplaren. Het aantal van 150 exem
plaren langs de West Zeeuws Vlaamse
kust is dan ook erg hoog te noemen.
Echter vergelijken we dit aantal met de
overwinteraars op de Britse eilanden
(14.500-23.000) en in Noorwegen en op
Ijsland (vele tienduizenden) dan valt dit
aantal in het niet (Meininger 1979).
Het aantal bonte strandlopers is laag in
vergelijking met vroeger en in vergelijking
met België en de andere delen van de
hollandse Noordzeekust (respektievelijk
enige tientallen, ongeveer 750 en onge
veer 1000).
Rosse grutto, wulp en tureluur worden in
de winter langs de kust nooit in grote aan
tallen aangetroffen. De winterpopulatie
van de steenloper bedraagt 450-500
exemplaren. Vergelijken we dit met tabel
2 (190-300 exemplaren in 1977-1985)
dan blijken de aantallen flink te zijn toege
nomen. Deze toename is vergelijkbaar
met de toename van de aantallen langs de
belgiese kust van 325-370 exemplaren in
1968-1970 naar 420-800 in 1975-1979
tot 800-975 in 1983-1984. Evenals voor
de drieteen is de belgiese en hollandse
Noordzeekust van internationaal belang
als overwinteringsgebied voor de Steen
loper. De 1%-norm (250-500 ex.) wordt
voor de verschillende deelgebieden meer
dere malen overschreden. Voor West
Zeeuws Vlaanderen geldt dat ongeveer
1% van de noordwest-europese populatie
hier overwintert en dat is dus ook dit
gebied van internationaal belang is voor
de soort. Het zou interessant zijn te weten
of langs de hele Noordzeekust een toe
name van het aantal overwinteraars heeft
plaatsgevonden (in 1977-1978 was het
totaal aantal overwinteraars voor het ne-
derlandse deel 1300-2600 exemplaren).
Het aantal pleisterende meeuwen is sterk
wisselend en erg afhankelijk van voedsel
aanbod en weersomstandigheden. Op
vallend is het bijna totaal ontbreken van
de bonte kraai langs de kust. Nog geen 20
jaar geleden was de soort een algemene
verschijning, maar het schijnt dat de (ou-
der)-soort steeds noordelijker de winter
doorbrengt, waardoor de aantallen hier
enorm zijn teruggelopen.
Konklusies.
Uit de tellingen, die afgelopen winter
langs de kust van West Zeeuws Vlaan
deren zijn gehouden, blijkt dat twee soor
ten in aantal zijn toegenomen ten opzichte
van de jaren 1977-1985. De Steenloper
en de paarse strandloper, de twee soorten
die uitsluitend op de paalhoofden zijn te
vinden, zijn beiden in aantal vooruit ge
gaan. De derde echte kustsoort, de drie
teenstrandloper is in aantal gelijk geble
ven (75-150 exemplaren). Voor de steen
loper is de kust van internationaal belang,
aangezien ongeveer 1% van de noord
west-europese winterpopulatie hier over
wintert (450-500 ex.). Gebaseerd op ge
gevens van 1977-1978 blijkt 30-50%
(150 ex.) van de nederlandse paarse
strandlopers langs de West Zeeuws
Vlaamse kust te overwinteren.
De bonte kraai is de laatste jaren langs de
kust steeds verder in aantal achteruitge
gaan en het is nu een zeldzame vogel
geworden.
Dank.
Met dank aan de tellers Leo en Christien
d'Hoore, Eric Blaakman, Anton Bun,
Lucien Boeijan, Willy de Smit en Petrus
van 't Westeinde en Steve Geelhoed voor
het verzamelen van de gegevens uit het
archief van Rijkswaterstaat.
Literatuur.
Meininger, P.L. 1979. Vogeltellingen
langs de Noordzeekust van het Delta
gebied in 1977 en 1978. Intern rapport
DDMI 79-232 Deltadienst, Rijkswater
staat.
Schuyter, T. de 1987. Enkele totaaltel
lingen van pleisterende waadvogels langs
de West Vlaamse Noordzeekust in de
winter 1984-1985.
Mergus 1 (5): 174-191
Rob van Westrienen
11