VERSPREIDING
MEDE
BEWONERS
Voor de horizontale verspreiding is het
volgende van belang. In de periode mei tot
juli produseert het mosdiertje larven die in
de bovenste waterlaag zweven. Als gevolg
van de voor 80% overheersende zuidwes
ten wind zal het merendeel van de larven
in noordoostelijke richting worden ver
voerd om zich daar te vestigen. Uit deze
larven ontstaan de eerste mosdiertjes, die
door asexuale vermeerdering de kolonies
vormen. Een rif is uit vele kolonies opge
bouwd. In het Grote Gat is deze versprei
ding in noordoostelijke richting terug te
vinden. De kolonies zijn gelegen langs de
noordoever en de 'sinterplaat', die voorde
schuilhut ligt, is ook op het zuidwesten
geëexponeerd.
Daarnaast speelt ook een vertikale ver-
spreding een rol. Over het algemeen be
vinden de riffen zich boven de thermo
clien. Dit is de zogenaamde tempera-
tuurspronglaag, bij de duikers wel bekend,
als je er door heen duikt daalt de tempera
tuur meteen een paar graden. Dat de riffen
niet onder deze spronglaag zich uitstrek
ken is niet het gevolg van de tempera
tuursverandering. De thermoclien vormt
een barriëere tussen het bovenste warme
water en het eronder gelegen koudere
water. Door deze barrière wordt het on
derste water afgeschermd tegen de in
vloed van de wind. Terwijl de bovenste
laag door de wind in beweging wordt
gehouden staat de onderste laag hele-
meel stil, zodat ook de allerkleinste deel
tjes naar de bodem dwarrelen en daar een
dikke laag modder vormen, (zie tekening).
De larven van het mosdiertje hebben een
harde ondergrond nodig, waarop ze zich
kunnen vestigen. Aangezien dat de bodem
in de onderste laag bedekt is met blubber
en dus niet geschikt is voor larven zullen
we hier geen kliffen tegenkomen. Een
andere reden is dat in de onderste laag
zuurstof tekort kan optreden wat funest is
voor de diertjes en in de onderste laag
komt ook betrekkelijk weinig plankton
voor waar het mosdiertje zich mee voedt.
Als gevolg van de sedimentatie onder de thermoclien, is alles daar bedekt met blubber en
niet geschikt als vestigingsplaats voor de levende stenen.
Overzichtskaart van de verspeiding van
riffen in de binnenwateren in de Delta, er
zijn er 25 bekend.
Een opvallend kenmerk van de riffen is
het voorkomen van verschillende planten
en dieren rondom de kliffen. De vlokreef
ten zijn daarbij het meest in het oog sprin
gend. Vaak treft men er ook speciale slak
jes en waterpissebedden aan. In de kor
sten, die nogal poreus zijn vindt men
met grote zekerheid een aantal zagers.
Ook paling kan mer geregeld tussen de rif
fen aantreffen. Hij scharrelt hier zijn
kostje bij elkaar. Dit verklaart de veel ge
bruikte volksnaam palingbrood voor de
riffen. Andere bijnamen zijn sinter brok
ken of zouterik. Het woord sinter wordt
erg veel in Oostburg gebruikt, terwijl
palingbrood meer in de rest van Zeeland
in zwang is.
Het is onduidelijk wat de oorzaak is voor
het feit dat de rifVorming in het Grote Gat
gestopt is. Zijn alle mosdiertjes dood, is er
te weinig hard substraat doordat de kreek
enorm verland is en alleen maar een
modderbodem kent? In het kader van het
beheersplan voor het Grote Gat zal nage
dacht worden over het toekomstig beheer.
Misschien bestaat er toch nog een moge
lijkheid de dode stenen weer tot leven te
wekken.
13