VLINDERS, ONMISBAAR IN
HET NATUURBEHEER
vundeRJAAR 1989
^7
UT
V
vlinders houden van
zon.
Met de dagvlinders in ons land gaat het buitengewoon slecht. Zonder extra maatregelen in beleid en
beheer zullen er in de komende jaren nog een groot aantal verdwijnen. De kwetsbare soorten, ruim de
helft van de nog overgebleven 60 soorten, komen vrijwel uitsluitend in natuurgebieden voor.
Natuurreservaten hebben een essentiële funktie in het behoud en herstel van de dagvlinderfauna. Het
terreinbeheer moet dan wel meer rekening houden met de eisen, die vlinders aan hun leefomgeving
stellen.
In deze eeuw zijn heel veel leefgebieden
van dagvlinders verdwenen door het
steeds intensiever wordende landge
bruik. Dit geldt zowel voor het aantal
leefgebieden als voor de kwaliteit ervan.
Veel natuurterreinen en kleine natuure
lementen in het kuituurlandschap wor
den beïnvloed door ontwatering, ver
mesting en verzuring. Hierdoorveran-
dert de plantengroei in samenstelling en
struktuur en daarmee de bijhorende fau
na. Zo zijn schrale, bloemrijke grasland
vegetaties met ruigten, vlinderterreinen
bij uitstek, een zeldzaamheid geworden.
Dit geldt zowel voor droge graslanden,
zoals duingraslanden, kalkgraslanden
en heischrale graslanden, als voor natte
graslanden. Beekdaalgraslanden zijn
hiervan de bekendste voorbeelden. In de
tegenwoordige produktie graslanden
kan geen dagvlinder meer overleven!
Door het verdwijnen van veel leefgebie
den, zijn populaties vlinders geïsoleerd
geraakt. De samenhang in het landschap
is verbroken en het boerenland is vlin-
deronvriendelijk geworden.
Van nature schommelt de grootte van
een vlinderpopulatie vooral onder in
vloed van weersomstndigheden. Het lo
kaal uitsterven van bepaalde soorten is
op zichzelf niet onnatuurlijk. Maar het
wordt tegenwoordig versterkt door de
vaak geringe grootte van het leefgebied
en de verslechtering van de kwaliteit
daarvan. Dat laatste zowel door invloe
den van buitenaf als door een minder ge
schikt beheer.
Maar eerst wat 'huis-tuin-en-keuken'
bijzonderheden over vlinders.
Een vlinder leeft gemiddeld maar één tot
drie weken, behalve enkele soorten, die
als vlinder overwinteren. Dit houdt in
dat de vlinder in het grootste deel van het
jaar als ei, rups of pop in de vegetatie
aanwezig is.
Vlinders houden van zon! De tempera
tuur moet al gauw boven de 17 en bij
voorkeur boven de 20 graden zijn, voor
dat de vlinders gaan vliegen. Bij een ster
ke zonnestraling lukt dat al bij ongeveer
13 graden. De verschillende vlinder
soorten stellen eigen eisen aan tempera
tuur en luchtvochtigheid. Bosranden,
houtwallen, heggen, hellingen waaron
der dijken, die vooral op het zuiden ge
richt zijn en waar de zon langdurig
schijnt zijn voor vlinders ideale plaatsen.
Alleen wanneer de temperatuur boven
de 20 a 30 graden komt worden ook
minder zonrijke plaatsen bezocht. Niet
alleen de vlinders stellen specifieke ei
sen aan het microklimaat van hun leef
omgeving. Ook rupsen reageren in hun
ontwikkeling sterk op temperatuur,
vocht en droogte.
Dagvlinders oriënteren zich voor het
vinden van een partner op landschaps-
vormen en op verschillen in hoogte en
dichtheid van de vegetatie. Dagvlinders
die in lage dichtheden vliegen, zoeken el
kaar op bij een opvallend punt in het
landschap. De zeldzame, grote weer
schijnvlinder gebruikt daarvoor een her
kenbare boom aan de bosrand van een
vochtig loofbos. Bij andere vlinders als
de algemene, kleine vuurvlinder is het
mannetje gebonden aan een bepaalde
omgeving. Hij verdedigt zijn plekje tegen
soortgenoten en tegen andere vlinders.
Het territorium is enkele m2 groot en al
tijd bij een voor de vlinder aantrek-
keilijke bloem. Het vrouwtje oriënteert
zich op deze plaatsen.
Ook bij het zoeken naar bloemen, die
nektar als voedsel voor de meeste vlin
ders verschaffen, maken vlinders ge
bruik van grenzen in hoogte en dichtheid
van de vegetatie.
De voedselplanten van de rupsen zijn
meestal geen zeldzame planten. De
zeldzaamste plant onder de voedsel
planten is in ons land de klokjesgenti
aan, de enige voedselplant voor de rups
van het gentiaanblauwtje. De meeste
andere voedselplanten zijn veel alge
mener. Alleen de plaats en de omstan
digheden waaronder deze planten staan
is weer heel specifiek. Groei en ontwik
keling van de rups lopen parallel met de
groei (eiwitten) van de plant en de aan
wezigheid van smakelijke stoffen. Rup
sen van vlinders, die aan bossen gebon
den zijn, voeden zich met bladeren en
bloesem van bomen en struiken. De rups
van de kleine ijsvogelvlinder eet kam
perfoelie, maar wel die planten, die in de
halfschaduw staan en niet bloeien. De
meeste dagvlinderrupsen eten kruiden.
De rups van de bekende dagpauwoog eet
alleen maar brandnetel. Brandnetelpol
len midden in een open veld worden ech
ter gemeden. Veel meer worden randen
of zomen opgespoord.