pioniervogels
Pioniervogels broeden in Zeeuws
Vlaanderen zowel op buitendijkse zand
en slikplaten als binnendijks langs
kreken. Dit komt omdat kreekoevers die
geleidelijk aflopen vaak kaal of schaars
begroeid zijn. Mede onder invloed van
het brakke water lijken deze oevers erg
op buitendijkse biotopen.
Is de tureluur voor Zeeuws Vlaanderen
de meest karakteristieke weidevogel, bij
de pioniersoorten is dat de kluut. De
tweede helft van de jaren vijftig was voor
de kluut een gunstige periode. Alleen al
in de pas bedijkte Braakmanpolder
broedden 150-180 paar. Ook op andere
binnendijkse broedplaatsen was de soort
goed vertegenwoordigd. In de eerste
helft van de jaren zestig broedden min
stens op 41 verschillende plaatsen 200-
300 paar kluten. Het aantal broedparen
in de Braakman was inmiddels gedaald
tot maximaal 15In 1989 werd door 103
paar op 24 plaatsen gebroed.
De steltkluut broedt nabij ondiep water.
Normaal broedt de vogel in het Middel
landse Zeegebied. Indien ze door extre
me droogte niet in het eigenlijke broed
gebied terecht kan, wijkt de soort uit
naar noordelijker streken. Tot in de jaren
zestig stond Zeeuws Vlaanderen bekend
als een gebied waar tijdens invasiejaren
door meerdere paren werd gebroed. De
natuurbeschermingsvereniging in het
oostelijk deel dankt er zelfs de naam aan.
In het invasiejaar 1989 werd door nog
slechts één paar gebroed. Omdat er veel
geschikt biotoop verdwenen is, zijn in de
toekomst niet veel broedgevallen meer
te verwachten.
Over het voorkomen van de overige pio
niersoorten is veel minder bekend. De
bontbekplevier bereikt in Zeeuws
Vlaanderen de zuidgrens van het ver
spreidingsgebied. Voor zover bekend is
de soort altijd een (vrij) zeldzame broed-
vogel geweest. De vogel lijkt de laatste
jaren iets algemener dan vroeger. Ze
1957-59
1966-68
1987-89
1971-74
steltkluut
0-18
0-38
0-1
0-1
kluut totaal
400-600
ca 350
138
250-400
buitendijks
120-150
ca 175
234-35
-300
binnendijks
350-450
ca 175
103
9
kleine plevier
9
35-50
30-48
min. 30
bontbekplevier
9
9
1-7
-8
strandplevier
9
31-40
60-85
23-35
bonte strandloper
?-0
0
0-1
0
Tabel 3: Aantalsverloop van in ZVl broedende pioniervogels
In de eerste helft van de jaren zestig
broedden alle kluten in een natuurlijk
biotoop: kreekoevers, drassige weilan
denen inlagen. Sindsdien moet de vogel
het in toenemende mate hebben van
gelegenheidsbiotopen: afgravingen, op
spuitingen en dergelijke. In 1989 broed
de 29% in een dergelijk biotoop. De
afname binnendijks is vooral een gevolg
van de ophoging van kreekoevers en het
handhaven van een onnatuurlijk water
peil ('s winters laag en 's zomers hoog).
Buitendijks broedt de soort in twee ge
bieden regelmatig: de Hooge Platen en
Saaftinghe. Op de Hooge Platen profi
teert ze van specifiek op sterns gericht
beheer. Het aantal broedvogels varieert
er sinds 1978 tussen de 25 en 68. In
Saaftinghe voorheen het belangrijkste
broedgebied is ze nagenoeg verdwenen.
De enige aanwijsbare reden hiervoor is
de 'zuigkracht' van aantrekkelijke
broedgebieden in de nabijheid.
weet te profiteren van grendverzet bij al
lerlei infrastrukturele ingrepen. Hetzelf
de geldt voor de kleine plevier. Sinds het
midden van de jaren zestig broedt een
derde tot de helft van de populatie in ge
legenheidsbiotopen. Ook de strandple-
vier moet het binnendijks van dergelijke
biotopen hebben. De laatste twintig jaar
broedt 40-80% hierin. Buitendijks is re
cent het aantal,op de Hooge Platen door
gericht beheer toegenomen. Toch zijn er
aanwijzingen dat de soort vroeger alge
mener was dan tegenwoordig. Ze kon
den terecht op stranden, aan randen van
schorren en kreekoevers. De stranden
zijn vanwege de toegenomen strandre-
kreatie niet meer als broedplaats ge
schikt. Het zelfde geldt in mindere mate
voor de schorren. Aan binnendijkse
kreekoevers is de strandplevier zelfs bij
na geheel verdwenen.
In Zeeuws Vlaanderen broeden pionier
vogels vaak in eikaars nabijheid. De
kluut en de bontbekplevier moeten het
uitsluitend hebben van een zout of brak
milieu. De kleine plevier mijdt zoute ge
bieden. Broedgevallen van deze soort
vinden dan ook uitsluitend binnendijks
plaats.
Voor de kluut is noodzakelijk dat er on
diep water (-20 cm) aanwezig is.
De bontbekplevier broedt ook wel in wat
drogere gebieden. De kleine plevier,
maar vooral de strandplevier geven daar
zelfs de voorkeur aan. Ze prefereren op
gedroogde, kale of schaars begroeide
terreinen. Dergelijke situaties waren
vroeger aan kreekoevers heel gewoon.
Met het handhaven van een hoog zo
mer- en een laag winterpeil zijn ze nage
noeg verdwenen. Soms proberen ze op
geslempt akkerland te broeden. Door
bewerking hiervan is het broedsukses
gering. Ook andere pioniersoorten ver
tonen dit gedrag. Bij de kluut zelfs een
behoorlijk deel van de populatie, in 1989
27%. De vestiging van soms aanzienlij
ke aantallen pioniervogels in gelegen
heidsbiotopen geeft aan dat Zeeuws
Vlaanderen voor dergelijke soorten gro
te potenties heeft.
1Q