V
Het
onbedoelde groen
Een experiment
In de zojuist beschreven groenstroken
gaat na enkele jaren een milieu heersen
wat veel weg heeft van dat in bossen en
bosranden; veel schaduw, hoge lucht
vochtigheid, matiging van weersinvloe
den en ophoping van organisch stof zijn
een paar kenmerken.
Bij een dergelijk milieu horen ook
typische plantensoorten, alleen is het de
vraag hoe snel die zich vestigen. Het
milieu wordt immers onevenwichtig en
in zeer korte tijd gecreëerd. De aanvoer
van zaden van bos(rand)planten naar
een verloren liggende groenstrook zou
lang op zich kunnen laten wachten. Om
deze vraag te beantwoorden heb ik in
1978/79 in Uzendijke vijf groenstroken
van oplopende ouderdom op spontane
vegetatie onderzocht in de hoop in de
soortensamenstelling een logische ont
wikkeling in de tijd te kunnen ontdekken.
Tien jaar na dato van de resultaten een
samenvatting:
Eerst iets over het milieu; belangrijke
abiotische factoren die binnen West
Zeeuws Vlaanderen kunnen variëren en
die van invloed zijn op de soortensamen
stelling van de spontane vegetatie zijn
grondsoort en grondwaterstand.
Voor de onderzochte groenstroken in
Uzendijke is de grondsoort jonge zeeklei
(lichte tot zware zavel), en de grond
waterstand minimaal 40 cm en maxi
maal 120 cm beneden het maaiveld.
De ontwikkeling van de spontane vege
tatie kan als volgt geschetst worden:
Meteen na aanplant verschijnt op de
kale door de werkzaamheden verdichte
bodem een associatie van varkenskers
en schijfkamille. Door het gebruikelijke
spitten van de grond ontwikkelt zich
hieruit binnen een jaar een associatie
van hakvruchtakkeronkruiden met
soorten als witte krodde en grote ere
prijs.
Aanvankelijk zet de tendens naar hak-
vruchtakkergemeenschappen zich
voort. Op de vochtige beschaduwde
plaatsen vestigen zich ook soorten uit de
associatie van stijve klaverzuring en
korrelganzevoet (stijve klaverzuring,
tuinwolfsmelk, veenwortel).
Na een jaar of vijf wordt de vegetatie in
de ongestoorde delen bepaald door een
mengsel van soorten uit de associatie
van varkenskers en schijfkamille ener
zijds en uit de raaigrasweegbree asso
ciatie anderzijds (schijfkamille, var
kenskers, grote weegbree, herderstasje,
varkensgras, paardebloem).
Na acht jaar zijn varkenskers en schijf
kamille geheel uit de vegetatie verdwe
nen, grote weegbree, herderstasje, var
kensgras en paardebloem houden nog
een paar jaar stand.
Elf jaar na aanplant treffen we vooral
soorten aan uit het verbond van kleef
kruid en look zonder look (akkerkool,
look zonder look, grote brandnetel en
zevenblad). Deze soorten zijn typerend
voor voedselrijke, iets vochtige, ver
stoorde bosranden.
Na ongeveer vijftien jaar doet zich
midden in de groenstrook een overgang
voor in de richting van een vegetatie
eenheid uit het elzen-vogelkers verbond.
De vegetatie wordt dan bepaald door
soorten als speenkruid, nagelkruid,
maarts viooltje, klimopereprijs, grote
brandnetel, zevenblad en robertskruid.
De randen zien er nu duidelijk anders uit
dan het midden, in de randen blijft de
vegetatie steken bij het voornoemd
verbond van kleefkruid en look zonder
look.
In het midden van de groenstrook gaan
de ontwikkelingen nu verder ook zeer
langzaam en zullen vermoedelijk leiden
tot de associatie van het fluitekruidrijk-
essenbos of de associatie van het essen-
iepenbos. Beide associaties zijn bos-
plantengemeenschappen van vochtige
minerale gronden.
Soorten die stabiel optreden zijn: maarts
viooltje, fluitekruid, klimop, bosan-
doom, nagelkruid, hondsdraf, kleef
kruid, klimopereprijs, breedbladige
wespenorchis, grote brandnetel en
dauwbraam.
Als een groenstrook enige breedte heeft
kunnen er zich na zo'n 15-20 jaar dus
wel wat leuke bos(rand)soorten ves
tigen.
Nu duidelijk is dat er zich interessante
ontwikkelingen voordoen kunnen we
daar experimenteren om het proces een
handje te helpen. Wie stelt een groen
strook beschikbaar? Het Van Eeghen-
huis in Aardenburg was zo dapper.
Rond het Van Eeghenhuis is in 1963 een
forse groenstrook aangeplant; 22.000
stuks bomen en struikjes geplant op
onderlinge afstanden van lxl m.,
verder 185 Amerikaanse populieren en
185 schietwilgen op 8 x 8 m.
Na 25 jaar groei en onderlinge concur
rentie was hier een bos ontstaan van
hoog opschietende spichtige essen,
elzen en esdoorns, geheel overgroeid
door fors ontwikkelde populieren.
Minde robuust groeiende soorten als
sleedoorn, zomereik, ruwe berk, haze
laar, gelderse roos, vogelkers en haag-
beuk waren sterk teruggedrongen of vrij
wel geheel verdwenen.
De ondergrond was vrij ijl door gebrek
aan licht.
In de groenstrook, vooral in de randen,
konden 85 spontaan gevestigde planten
soorten waargenomen worden, waarvan
ongeveer 30% behoorde tot de oecolo-
gische groep van de bos(rand)planten.
De resterende 70% behoorde tot de
akkeronkruiden, pionierplanten van
vochtige bodems, planten van voedsel
rijke oevers en natte ruigten, en planten
van bemest grasland.
Verklaarbaar allemaal want het bos-
terrein wordt omsloten door akkerland,
de Stierskreek, gazon, en een sterk ver
vuilde sloot. Deze milieus werken alle
maal door in de randen van de groen
strook en beïnvloeden de soortensamen
stelling.
a