Ideeën 1 Als bos(rand)planten konden genoteerd worden: Zevenblad, look zonder look, fluitekruid, knikkend wilgeroosje, gewone hennepnetel, kleefkruid, ge woon nagelkruid, hondsdraf, klimop, witte dovenetel, akkerkool, Amerikaan se vogelkers, speenkruid, braam, dauw braam, vlier, boskruiskruid, bosan- doom, grote brandnetel en maarts viool tje. (inventarisatie 1986-1988). Een aantal soorten maakt duidelijk dat de bodem hier zandig is, rankende helm- bloem, gewone hennepnetel en bos kruiskruid zullen zich niet gauw verto nen op kleigrond. In 1986 en 1987 is op dit terrein onder de vlag van de Stichting Landschapsver zorging Zeeland (SLZ) een poging gedaan om het geheel een wat natuurlij ker aanzien te geven en om spontane ontwikkelingen te stimuleren. Eerst werden alle populieren eruit gehaald, ze waren "kaprijp" zoals dat in populierenkringen heet. Dan stonden er nog de essen, esdoorns en elzen, allemaal lang en dun omhoog- geschoten. Op ongeveer 2/3 van het terrein zijn essen en elzen geknot op 50 cm boven de grond om ze weer te laten uitschieten. Esdoorns zijn zo laag mogelijk afgezaagd om het weer uitlo pen te ontmoedigen, esdoorns vormen een dicht bladerdek en laten te weinig licht door voor de gewenste kruidenlaag. Van alle gekapte bomen is het dikke hout afgevoerd, de dunne takken zijn ter plaatse verspreid. Van het oorspronkelijke bos is 1/3 deel blijven staan zoals het was, alleen de populieren zijn verwijderd. Het is de bedoeling dat hier niet meer ingegrepen wordt, gaat een boom dood, mooi voor de spechten, waait de boom om, leuk voor de paddestoelen en nieuwe ruimte voor zaailingen om zich te ontwikkelen. Het resultaat van het kappen is dat er in het bos leeftijdsverschillen aangbracht zijn; er is een deel met bomen van 25 jaar oud, een deel met door knotten op achterstand gezette bomen, en er zijn kale plekken met een overvloed aan zaailingen waarvan een deel het tot volwassen boom kan brengen. De gevolgen van het kaalkappen voor de spontane plantengroei zijn groot, plot seling is er licht in overvloed en voe dingsstoffen liggen voor het oprapen door de versnelde omzetting van or ganische stof in opneembare mineralen. Dit leidt in eerste instantie niet tot de introductie of verdwijning van soorten maar wel tot sterk gewijzigde aantals verhoudingen. Soorten van voedselrijke ruigten en kapvlakten kunnen zich sterk gaan uit breiden. Akkerdistel, gewoon barbara- kruid, haagwinde, knikkend wilgeroosje, bergwilgeroosje, kantig wilgeroosje, harig wilgeroosje, vlier, grote brand netel, bitterzoet e.d. beheersen tijdelijk het beeld en veroorzaken veel gefronste wenkbrauwen. Dit duurt tot de houtsoorten zich weer boven de kruidenlaag hebben uit gewerkt, maar dat gebeurt niet overal even snel en soms lukt het helemaal niet. Het gevolg is dus ook, een veel grotere variatie in de ruimte dan er eerst was, en die moet - het is een wet - leiden tot een grotere rijkdom aan soorten. Enkele soorten die in deze groenstrook bijvoorbeeld nog verwacht kunnen worden zijn: bosveldkers, drienerfmuur, brede stekelvaren, mannetjesvaren en stinkende gouwe. Overigens zijn niet alle ontwikkelingen te voorspellen, er is een beweging in gang gezet die zichzelf voortzet. Het onvoorspelbare is ook juist het interessante. Als er ergens groen moet komen zou ik de volgende aanbevelingen willen doen: Vooral in het buitengebied bij de aan plant rekening houden met wat ter plaat se authentiek is, dus in West Zeeuws Vlaanderen eerder meidoornheggen, gemengd struweel, knotwilgrijen of gewoon bomenrijen dan dat naargees tige standaardmengsel voor groen stroken. In bebouwd gebied is authenticiteit minder noodzakelijk, daar moet het groen boeiend en gevarieerd zijn. Variatie in ruimte en tijd en natuurlijke ontwikkelingen kunnen o.a. als volgt gestimuleerd worden: - Geen cultuurvarieteiten en exoten aanplanten, noch planten die van nature nooit zouden voorkomen, dus geen berken op zeeklei. - Bewust aanbrengen van standplaats- verschillen, bijv. door enig reliëf te maken. - I.p.v. over de hele oppervlakte steeds hetzelfde diffusesoortenmengsel te planten meer differentiatie aan brengen. Bijvoorbeeld essen in het midden, meidoom en hondsroos op de randen en elzen op de lage vochtige stukken. -Gedeeltes niet inplanten en daar spontane vestiging toestaan. I.h.a. meer ruimte nemen voor de randen, en overal minder dicht aanplanten. - Natuurlijke processen laten verlopen, bijv. dode bomen zoveel mogelijk laten staan of liggen, na vestiging van de aanplant niet meer spuiten of spitten.-15 - 20 jaar na aanplant door gericht en plaatselijk kappen leeftijds verschillen aanbrengen. -Ten leste, hoog gegrepen maar bij nieuwbouw aan de stadsrand niet- onmogelijk: verbindingen aanbrengen tussen nieuwe aanplant en bestaande landschapselementen in het buiten gebied. Etienne de Meijer 2 u 5

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1989 | | pagina 7