V
DE WALLEN VAN
TRUZEMENT'
Door mijn dochter werd ik gewezen op een stukje in de dorpskrant de 'Truzementenaar' van
september/oktober 1989: 'Zeg pa, d'r staat een stikje in de dorpskrant over de wallen. Ze schrijven dat
de boeren het beste voor de auhepüt kunnen zorgen. Waarom willen judder dan dat het Zeeuwse
Landschap de wallen koopt van het Vrije en het onderhoud zelf gaat doen? Ik snap d'r niks van!'.
'Wel kind', antwoordde ik,'dat is helemaal niet zo erg, want de schrijver van het stukje (waarschijnlijk
iemand uit de boerenstand, te oordelen naar z', uitspraken), snapt d'r ook al niks van en waarschijnlijk
velen met hem. Het lijkt me daarom het beste dat het Duumpje in een komend nummer van de
dorpskrant nou eens precies aangeeft waarom het ook op de wallen van Truzement zo slecht gaat met
de boomkikker'.
De wallen van Retranchement zijn ondertussen aangekocht door de Stichting het Zeeuwse
Landschap. Na lang aarzelen heeft het Provinciebestuur uiteindelijk besloten haar aandeel in de
aankoopsubsidie ter beschikking te stellen. Het Duumpje is opgelucht en tevreden.Het
wallenkomplex beschouwen we als één van de meest waardevolle natuurgebieden uit de streek. De
achterstand in het natuurbeheer is groot. Het Zeeuwse Landschap is meteen na de aankoop aan de
slag gegaan. Ter informatie drukken we hieronder het artikel af dat Sjaak Herman voor de
Truzementenaar schreef.
Welnu, om de tegenwoordige slechte
toestand te begrijpen, moet men deze
vergelijken met het beheer en toestand
tot de jaren '40.
De wallen bestaan voor het grootste deel
uit "luchte grond" (klei met veel zand),
waarop zich al een schrale planten
groei kan ontwikkelen, maar juist de
met alledaagse, droogteminnende plan
ten zoals b.v. de kruisdistel profiteren
hiervan (ze worden niet zo gauw door de
zwak groeiende grassen verdrongen).
Door deze arme droge grond was het
niet mogelijk om er veel vee te laten
weiden: er liepen dus maar betrekkelijk
weinig koeien op zo'n groot oppervlak,
waardoor ook weer die aparte planten
een kans kregen om tot bloei en zaad
vorming te komen.
De vesten aan de voet van de wallen -
die in de loop van de eeuwen dicht
gegroeid en door het vee ingetrapt zijn -
waren nogal "zompig", met daarin veel
moerasplanten.
De beplanting bestond toen uit
knotwilgen en meidoornhagen aan de
voet van de wallen langs de vesten:
meidoornhagen vormden in vroeger
eeuwen een onderdeel van het verde
digingswerk: goed onderhouden en
voldoende dicht vormden ze een bijna
onneembare hindernis.
Op de wallen was geen beplanting, met
uitzondering van wat spontane opslag
van meidooms en bramen.
De beweiding werd, zoals hiervoor al
aangegeven, hoofdzakelijk uitgevoerd
met koeien, en wel extensief (d.w.z. met
weinig "bjisten"); "vette" (kunstmest)
werd er niet gestrooid, en de bestrijding
van "vuulte" werd met de "stekel
tange", "ouwjille" of "zeinze" gedaan:
bestrijdingsmiddelen werden niet
gebruikt!
In een omgeving zoals hierboven
geschetst, voelt de boomkikker zich nu
juist thuis: aan de ene kant schraal
begroeide wallen, die met hun op het
zuiden gerichte taluds extra zonne
warmte opvangen: deze warmte is voor
boomkikkers erg belangrijk; ze zijn
tenslotte koudbloeden, en hangen dus
van de omgevingstemperatuur af, en
bovendien zitten ze hier in de streek zo'n
beetje aan de Noordelijke grens van hun
verspreidingsgebied, zodat zonlicht nog
extra belangrijk is.
Overdag zitten ze dan ook zo veel
mogelijk in de zon, waarbij ze altijd de
zuidkant van de knotwilgen, bramen en
meidooms opzoeken, waar ze ook de
meeste zittende of voorbijvliegende
insekten aantreffen, die hen tot voedsel
dienen.
Aan de andere kant de zompige vesten,
waarin ze zich kunnen voortplanten:
practisch alle amfibieën houden van
zulke moerasachtige situaties: van
scherpe overgangen van nat naar droog
houden ze niet.
Vanaf de jaren '50 kwam er langzaam en
ongemerkt een verandering in het beheer
en in de inrichting van de wallen: "vette"
werd gebmikt als tovermiddel om de
schrale weidegronden een grotere
opbrengst te laten geven, zodat er meer
koeien konden grazen.
Dit had tot gevolg dat allerlei ruigte
kruiden - waar boomkikkers zich in
thuis voelen - verdrongen werden door
het snel groeiende gras.
Er werd naar de "rugbusse", gevuld met
bestrijdingsmiddelen gegrepen om de
"vuulte" te verdelgen; een maatregel
waar de zo kwetsbare boomkikker
absoluut niet tegen kan!
Halverwege de jaren '50 werden er door
het waterschap in het kader van een
beplantingsplan populieren enstruiken
op de wallen aangeplant, waarbij nota
bene knotwilgen werden opgeruimd.
Dit had tot gevolg, dat er in de loop van
de jaren steeds meer bladval en
schaduwwerking kwam, en dat betekent
verrijking van de bodem en "koudere"
wallen; dingen waar de boomkikker een
hekel aan heeft.
De meidoornhagen, die toen ook
aangeplant werden, waren een onbewust
goede keus!
De volgende aanslag, die op het leef
gebied van de boomkikker gepleegd
werd, was het onzalige plan van de
gemeente Sluis om de vesten uit de
diepen, een absoluut overbodige zaak!
Het uitdiepen had een viertal negatieve
effekten:
1de uitgekomen slik en grond werd aan
6