V VAN NATUURBELEVING NAAR MILIEUBEWEGING mens-natuur landbouw 't Duumpje mag dan dit jaar 35 jaar bestaan, ze wortelt in een traditie, die veel verder teruggaat. Het jubileum leek ons een goede aanleiding om eens dieper te duiken in het ontstaan van de na- tuurbescheming in Nederland. Bekende namen komen we dan tegen, zoals Heimans en Thijsse. Maar ook zij stonden niet op zich. Ze waren in zekere zin ook een prudukt van hun tijd. Ineke Batselaere, die zich tijdens haar studie verdiept heeft in de geschiedenis van de natuur- en milieubeweging, is de aangewezen persoon om het ontstaan en de ontwikkeling te rekonstrueren voor ons. In deze eerste bijdrage besteedt ze aandacht aan de vraag waarom er juist rond de eeuwwisseling een verhevigde aandacht bestond voor de natuur, dat leidde tot de eerste natuurbeschermings organisaties. Voordat we ingaan op de vraag, waarom rond de eeuwwisseling de eerste natuurorganisaties ontstonden, is het nodig eerst een andere vraag te behandelen. Welke verhouding had de mens tot de natuur gedurende de ver schillende periodes van de geschiede nis? We beperken ons even tot de ge schiedenis van de westerse, christelijke be schaving. Vooral in dit deel van de we reld staat de ontwikkeling in het teken van het onder kontrole brengen door de mens van zijn omgeving. Weest vruchtbaar en wordt talrijk, ver vult de aarde en onderwerpt haar. Heerst over de vissen der zee en ver het gevogelte des hemels en over het gedier te dat op aarde kruipt." (Genesis 1:28). De natuur was de materiële basis van het bestaan. De mens leefde van de natuur, de vruchten die de boeren verbouwden en de vissen die de visser ving. Maar te gelijker tijd vormde de natuur op allerlei manieren een bedreiging van dat be staan. In de agrarische samenleving, die tot in de achtiende eeuw in Europa bestond, werd het bekende gedeelte van de bui tenwereld dan ook opgesplitst in twee delen. Je had het boerenland en de wil dernis. Het boerenland was in kuituur gebracht en vormde het bestaansmiddel van het merendeel van de bevolking. Buiten het boerenland lag de ongetemde wildernis. Dat deel stond bekend als ontoeganke lijk, gevaarlijk en bedreigend. De boe ren zagen de natuur, die hen toen volop omringde, niet als iets waarvan je kon genieten, niet als een estetisch objekt. Voor hen was de natuur meer iets waar mee ze een strijd voerden, de strijd om het dagelijks bestaan. Het afhankelijk zijn van de seizoenen. De worsteling met de natuur werd nog versterkt door een klemmende traditie en hiërarchische ge- zagsstrukturen. Al keken de boeren in die tijd op een heel andere manier tegen de natuur aan, dan wij nu doen, volkomen blind waren ze er niet voor. De landbouw specialiseerde zich op de teelt van een beperkt aantal gewassen, maar de volksnamen van honderden plantesoorten, die geen eko- nomisch nut hadden, zijn niet verloren gegaan. De agrarische samenleving bestond ech ter niet alleen uit boeren. De grond was in eigendom van grootgrondbezitters. Zij vormden de elite van de samen leving. Het dagelijkse bestaan van die elite was geen konstante strijd met de na tuur. Zij hadden meer te maken met de handel en het bestuur. Toch groeit juist in deze hogere kringen een belangstel ling voor de natuur. Zij gaan de schoon heid van de natuur ontdekken. Het genieten van de natuur lijkt in de mens pas op te komen, als hij er geen konkrete binding mee heeft. Ekskursie in 1914 op Texel. 3

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1991 | | pagina 5