Eksters en vogelaars -v De brandnetels onder de vogels Dat jagers gebeten zijn op Eksters, is algemeen bekend. Zij weten precies hoeveel Eksters er te veel zijn en maken er een sport van om door eksternesten heen te schieten. Hoe afkeurenswaardig ook. hel jagersge drag is in ieder geval voorspelbaar. Wat mij echter verbaast, is dat ook zoveel vogelaars meelopen in de anti- eksteroptocht. Zijn zij dan niet blij met de toename van de Ekster, die prachti ge vogels met de wonderlijke blauwe, groene en puiperen staalglans over de zwarte veren, de witte vlekken die bij ieder individu verschilend zijn voor wie ogen heeft om te zien, de eigen aardige getrapte staart, de typische peddelende vlucht? Nooit tevreden. Nog geen halve eeuw geleden moest Jac. P. Thijsse over de Ekster schrij ven: 'Die worden in sommige streken van ons land. met name om Amsterdam en hier en daar in de duin streek, bijna niet meer gezien. Ik geloof wel dat iedereen het met mij zal betreuren als deze prachtige dieren eenmaal zouden verdwijnen. Toch is daar zeer veel kans op" 1Inmiddels is voor de Ekster het tij gekeerd. De soort heeft zijn areaal en mede daar door zijn de aantallen de laatste decen nia flink kunnen stijgen. Ook in de duinstreek om en zelfs in Amsterdam. De reacties van vogelbeschermend Nederland op de voorspoed van de Ekster zijn echter gereserveerd. Er zijn, geloof ik, maar weinig vogelaars die er oprecht blij mee kunnen zijn. Nee, vogelaars volstaan met zuinigjes op te merken dat er nu wel weer héél veel Eksters komen. Of het niet een beetje minder kan. We lijken waarach tig Piggelmee wel, die iedere keer weer wat anders wenste en nooit tevre den was! Aanmoedigingsprijzen. Waar komt die Piggelmee-reactie van ons vogelaars vandaan? Ik dacht dat het te maken heeft met de gedachte dat wat algemeen is, niets bijzonders kan zijn. Die gedachte treft niet alleen de Ekster, maar ook bijvoorbeeld de Huismus, de Spreeuw, de Kokmeeuw. Die gewone soorten kennen wij zo langzamerhand wel. Wij letten er niet meer op. Wat is er nu nog voor inte ressants te melden over een Mus. Thijsse wist het wel. Het voorjaarsspel van Huismussen beschrijft hij als volgt:'Maar als ze vriendelijk wil zijn, dan kan ze dat ook. De man kan zich mal genoeg aanstellen als hij zo met hangende vlerkjes rondhuppelt, doch 't wijfje doet niet zo gek. Ze loopt in een theatraal struikelpasje, laat ook haar vlerken slepen, zet flau we ogen, door uit de hoeken het zoge naamde wenkvlies er over te trekken, en ziet soms scheel, doordat slechts één oog gesluierd wordt en 't andere listig bruin om een hoekje kijkt. Dan spert ze de bek open, gedraagt zich geheel als een hulpeloos, hongerig jong, en het mannetje is zo geestig om daarop in te gaan en geeft haar heus wat te eten. 2) Wat spreeuwen betreft, vind ik per soonlijk niets mooier dan de eerste spreeuwenzang in januari: het geluid klinkt nog zacht en bescheiden en draagt niet ver; alleen wje voorzichtig dichterbij komt, mag meegenieten. Het spreeuwenmannetje zit een beetje voor zichzelf weg te musiceren en het lijkt wel alsof hij helemaal op gaat in zijn eigen spreeuwenplezier. En voor een aandachtig beschouwer heeft ook een ordinaire Kokmeeuw heel wat opmerkelijks te bieden. Een vogel die in het water neerstrijkt bij voorbeeld, neemt steevast, in één beweging met het neerkomen een slokje water. Altijd. En geen mens die weet waarom. Haast geen mens ook die het ziet. En toch doen alle Kokmeeuwen het, zonder mankeren. Maar ik hoef toch waarachtig niet uit te leggen waarom Kokmeeuwen, Spreeuwen, Huismussen en Eksters allemachtig boeiende vogels zijn - leuk om naar te kijken, de moeite waard om te bestuderen Wij weten het wel, maar voelen toch te weinig aandrang om een vrije dag in tuin of plantsoen door te brengen om 'ordi naire* vogels te bekijken. Misschien ook vinden wij zoiets een beetje sullig. Vogeltijdschriften zouden echter de traditie van grote ornithologen, die heel vaak gewone vogels bestuderen, kunnen herstellen door aanmoedi gingsprijzen uit te loven voor artikelen over algemene soorten. Die artikelen moeten natuurlijk wel iets nieuws bevatten. Wat dit ten aanzien van eksters zou kunnen zijn, zal ik aan het eind van dit artikel noemen. Eerste nog een tweede opmerking over de Piggelmee-reactie. De natuur als schouwburgzaal. Een tweede reden waarom vogellief hebbers de Ekster zijn voorspoed mis gunnen, is dat zij vrezen dat andere vogelsoorten zich zullen laten ver drukken. Zij zien de natuur als een schouwburgzaal. Van iedere rang is een beperkt aantal plaatsen beschik baar en te zamen vullen zij de gehele zaal. Indien de directie zou besluiten de logeplaatsen uit te breiden, dan kan het niet anders, of het gaat ten koste van de stalles. En als het de stalles niet is, dan zal het parket moeten indikken. Neemt de Ekster toe, dan moet de Merel terugtreden, of het Roodborstje. Maar zo'n schouwburgzaal is de natuur helemaal niet! Als de natuur al een zaal is, dan één met flexibele opstelling. Waarin stoelen en tafels naar believen worden bijgeplaatst, weggehaald, verschoven. De natuur is niet statisch. Er is geen natuurlijk evenwicht. Kijk maar eens naar de reeks van cijfers die Kluyver over een periode van dertien jaar verzamelde van de broed vogelstand van vier mezensoorten (figuurl) 3) Niet één broedseizoen is de stand van de vier mezen hetzelfde. Van evenwicht is hier totaaal geen sprake - noch binnen een soort, noch tussen de vier soorten onderling. Het geeft dus ook geen pas om te spre ken van een normale stand.' Zo'n uitdrukking betekent gewoonweg niets. Er is geen normale stand van de 10

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1992 | | pagina 12