Wat, graven in het Zwin In een paar weilandjes zagen we enke le Wulpen. Toen we iets beter gingen kijken, telden we er in totaal 36. De lange, naar beneden gebogen snavel was goed te zien. Om half drie kwamen we bij de schuilhut aan. Niet iedereen wist dat die daar stond. Vanuit de schuilhut kun je rustig vogels bekijken, zonder de vogels zelf te verstoren. Er waren jammer genoeg niet al te veel vogels te zien. 2 Waterhoentjes. 3 Berg-een- den en een Blauwe Reiger. Maar een overvliegende Bruine Kiekendief zorgde ervoor dat enkele vogels wer den opgejaagd en in de buurt van de schuilhut kwamen zitten. Zo zagen we ineens 53 Wilde Eenden, 2 Wintertalingen en wat Grauwe Ganzen. Hel leukst was misschien nog wel het groepje van 40 Kluten, die al voedsel zoekend steeds dichterbij kwamen. Ook hier zagen we de snavel goed: Naar boven gebogen! Uiteindelijk hadden we dan toch nog heel wat vogels gezien, en kon ieder een tevreden zijn lijstje invullen. Een geslaagde middag dus, en als het aan de deelnemers ligt, doen we dat nog een keer over. Lucien Boerjan/Eric Blaakman. Degenen, die de laatste weken in het Zwin hebben rondgelopen, zullen waarschijnlijk verrast zijn door de aanwezigheid van een klein legertje van graaf- en rij attributen, (bedoeld worden hydraulische graafmachines en dumpers). Hoe dit te rijmen valt met de status van een natuurgebied, is een verhaal, dat in een van de volgende nummers uitgebreid onder de loep zal worden genomen. Voorlopig kan worden vol staan met de opmerking, dat het juist voltooide graafwerk betrekking had op noodzakelijk onderhoud van de in de monding van het Zwin gelegen zand- vangput. De functie van deze put is het opvangen van binnenkomend zand, dat in staat blijkt te zijn de geul en daarmee het gehele Zwinbekken te doen verzanden. Onder auspiciën van de Internationale Zwincommisie is deze handeling reeds een aantal malen eerder aan de orde geweest; met het huidige tempo van aanzanden blijkt het 1 maal per 1,5 jaar noodzakelijk te zijn, om de zand vang uit te diepen. Door de ontgravin gen is de komberging (dat is de hoe veelheid water tussen hoog- en laag- waler in het Zwingebied) vergroot, waardoor de mondingsgeul (hopelijk) beter op z'n plaats blijft. In ieder geval is het zoute water, kenmerkend voor dit zo schaarse milieutype, in staat om verder in het gebied door te dringen. Hierdoor krijgen de natuurwaarden van het gehele gebied wederom een positieve impuls. Volgens sommigen is de manier, waarop deze impuls tot stand komt. namelijk via een vrij grootschalige kunstmatige ingreep, in tegenspraak met de natuurlijke ontwikkeling in dit gebied. Maar daarover een volgende keer meer 15

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1992 | | pagina 17