Conclusies 50% van de kustlengte. Dit zijn voor een belangrijk deel hooggelegen glooi ingen. Ze zijn vooral op de zuidoever gelegen. Type 2 omvat dijkvakken waarop een zekere, zij het matige, begroeiing van wieren aanwezig is. Dit type omvat 15% van de totale kustlengte en is met name in het middengebied aangetrof fen. Type 3 en 4 zijn zeer spaarzaam aan wezig. Zij omvatten slechts 3% resp. 2% van de totale kustlengte. Deze best begroeide lokaties liggen bij Ritthem, Hoedekenskerke, 's-Gravenpolder, Den Inkel (allen noordoevers), Breskens en Terneuzen (zuidoevers). Het gaat dan steeds om kustvakken die direct langs een geul liggen of waar een oude kalksteenglooiing aanwezig is. De bestortingen langs de kust (kreukelbermen) zijn apart gewaardeerd. Deze waardering vertoont veel gelijkenis met de waarde ring voor de glooiingen. De dijkglooiingen kunnen een fraaiere begroeiing krijgen dan ze nu hebben. De beste kansen hebben de glooiingen die dicht bij de geul liggen. Als deze glooiingen een andere bekleding krijgen waarop de begroeiing beter kan hechten, is, het mogelijk de ecologische waarde van de dijkvakken te ver groten. Over grote delen van de Westerscheldekust komen zeer soor- tenarme begroeiingen voor. De rede nen daarvoor zijn te hoog gelegen glooiingen en bestortingen, waarbij slikken en schorren voor de dijk lig gen. Ook is er op sommige plaatsen een dermate sterke sedimentatie (meestal slib, maar plaatselijk zand, schelpengruis of strooisel) dat begroei ing in sterke, mate geremd wordt. Verder zijn er een aantal dijkvakken die blootstaan aan sterke golfslag bij westenwinden waardoor begroeiing van wieren niet goed mogelijk lijkt. Tenslotte zijn er dijkvakken waar de ondergrond te glad is, bijv. door giet- asfalt, waardoor er geen begroeiing mogelijk is. Voor sommigeglooiingen kan het aanbrengen van een verharding met een ruwe oppervlaktestructuur en veel holten (bijvoorbeeld kalksteen, basalt, haringmanbetonblokken) een verho ging van de ecologische waarde tot gevolg hebben. Voor de Westzeeuwsvlaamse kust lijken er op dit punt echter geen mogelijkheden aanwezig. Wel als het gaat om het aanbrengen van stortsteen langs een aantal dijk vakken. Met name het gedeelte tussen Nummer Eén en Breskens leent zich voor bestortingen met het oog op het vergroten van de ecologische waarde. De stenen moeten niet te klein zijn en tenminste 20x20x20 cm groot zijn. Op plaatsen langs de Westerschelde kust waar de omstandigheden in ver houding gunstig zijn, blijkt een wat soortenrijkere begroeiing voor te komen. Hier komen ook kleine rood- wieren voor. Het aantal plaatsen is echter zeer beperkt. Dit betekent dat de Westerschelde in vergelijking met de Oosterschelde aim is. De oorzaak zijn met name de al genoemde beper kende factoren hoogteligging en sedi mentatie. Tevens zal het naar het oos ten toe steeds brakker wordende milieu van groot belang zijn. In hoe verre verontreinigingen een bepalende rol spelen, valt niet te zeggen. De plaatsen met de grootste soorten rijkdom en de plaatsen waar, wat de Westerschelde betreft, bijzondere soorten voorkomen, kunnen als "hot spots" beschouwd worden. Hier is het gewenst door beheersmaatregelen ach teruitgang te voorkomen en zo moge lijk de omstandigheden te verbeteren. Voorkomen moet worden dat de betreffende dijkvakken bij onderhoud in hun geheel aangepast worden; het gebruik van gietasfalt op deze plaatsen is ongewenst. Dit geldt bijvoorbeeld voor de havenhoofden in Breskens. Deze aanbeveling uit het rapport van het Bureau Waardenburg heeft op Rijkswaterstaat blijkbaar weinig indruk gemaakt. De veerhaven is net jes onder het asfalt gegoten. Thijs Kramer. Dit artikel is een samenvatting van het rapport: "Oevertypen en hardsubstraat-levens- gemeenschappen in de getijdezone van de Westerschelde, kartering 1990." A.J.M. Meijer, 1990. Rapport Bureau Waardenburg, Culemborg. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1992 | | pagina 9