Kolonies
JL
Allen die aan dit onderzoek hun medewerking hebben ver
leend hartelijk dank. Tevens hartelijk dank aan de heer Mr.
T.Lebret te Middelburg, hoofdbestuurslid van de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels voor
de waardevolle verstrekte aanwijzingen.
Moge dit verslag er mede toe bijdragen dat de bescherming
van deze vogelsoort ons aller belangstelling heeft.
Een verklaring van de afkortingen in de tekst vindt U aan
het einde van het verslag. Ook de lijst van de geraadpleegde
literatuur.
Oostburg, juni 1962.
De secretaris/samensteller
H. Enkel aar.
1 De oudst bekende kolonie had zich gevestigd op de
hofstede nu genaamd: Reigershoevegelegen in de
Oranjepolder onder de gemeente IJzendijke, nu bewoner G.
Doens.
Vanaf 1888, is mij persoonlijk uit waarneming bekend,
broedden op deze hofstede nog reigers. Het aantal bedroeg
ongeveer 10. Toen ik in 1900 vertrok zaten er nog reigers.
Later jaren niet bekend. Bomensoort: olmen. (MB).
r'VTf.L .L&L
Déze kolonie wordt genoemd en beschreven in de
Zeeuwsche Volksalmanak van 1845 en wel door J. Was (in
die tijd predikant te Waterlandkerkje), en wel onder de titel:
"lets over het zoogenaamd Reigerbosch onder IJzendijke.
In dit artikel staat oa.: "Er ligt dan onder de gemeeente
IJzendijke in den Oranjepolder aldaar, zekere hofstede, op
welk zich, tot vóór omtrent vijf jaren, ene groep van zware
olmenbomen bevond, van heerlijke kruinen voorzien; welke
geboomte men het Reigerbosch noemde, uit hoofde van het
groot aantal reigers, die, sinds vijftig jaar ongeveer, (dwz.
vanaf ongeveer 1795, HE), gewoon waren, aldaar telken
jare hun nesten te komen bouwen en hun geslacht voort te
telen: kunnende men enigermate oordelen over de menigte
deze bijeenkomende vogelen, daaruit, dat men in iederen
boom van twintig tot vijftig nesten toe telde."
"In het begin van September verhuisde dit gevogelte weder
om, even als andere trekvogels, naar warmere gewesten,
somtijds zelfs vroeger vertrekkende, op het laatst van
Augustus, als de jongen maar vroegtijdig groot genoeg
waren om den togt mede te doen, hetwelk steeds bij drooge
en warme zomers het geval was. Tegen het heengaan zag
men de reigers hier en daar in het land zitten, bij troepen
van 200 a 300, en alsdan gelijkelijk vertrekken."
Verder wordt hierin beschreven dat er vele klachten kwa
men over en verzoeken tot verdelging van deze reigers:
"De bewoner der hofstede was echter niet van mening hun
nen zin in te volgen, maar beschermde en verdedigde steeds
zijn geliefkoosd gevogelte, tegen allen moedwil en overlast.
Dit bleek inzonderheid, toen, in het jaar 1819 de
Hoogwelgeboren Heer Baron van DOORN van
Westkapelle, als gouverneur van Zeeland, dit geweest
bezocht, en het niet der moeite onwaardig achtte, met zijn
gevolg het zoogenaamd Reigerbosch eens in ogenschouw
te gaan nemen, hiertoe welligt te eerder besluitende, daar
men ook alsmede Z.Ex. over het aanhouden der reigers
scheen klagtig gevallen te zijn. Bij deze gelegenheid
toch onderzoek gedaan wordende, naar de mindere of
meerdere gegrondheid der aangeheven klagten, vond
het gevogelte in zijn' beschermheer wederom eenen
warmen pleitbezorger. Dezelve voerde nu met ijver
aan, dat de reigers, wel verre van nadeel aan te bren
gen. als nuttig geacht moesten worden: naardien zij
de boerderijen van kikvorschen. waterrotten, pad
den en andere schadelijke ongedierte en insecten
zuiverden, en dat wal de vischerijen aanbetrof,
i geene visch door dit gevogelte geroofd werd als
in moerassen, waar zij toch grondig en onsmake
lijk was en door niemand begeerd werd."
"Het scheen dan ook dat Z.Ex. door deze en der
gelijke redenen van het onschadelijke der rei
gers werd overreed; althans veertien dagen na
dit bezoek verkreeg de bewoner der hofstede,
bij aanschrijving van Z.Ex. vergunning om het
gevogelte, evenals vroeger, ongemoeid te
laten; een' uitslag waarop, gelijk trouwens
niet onnatuurlijk, en ligt verschoonbaar was,
de goede landman zich niet weinig verhovaar
digde."
3