w nuttig om de buren uit voorgaande jaren, waarmee je min of meer harmo nieus hebt samengeleefd, op te zoeken om te laten weten dat je er weer bent, al dan niet met nieuwe partner. Dat voorkomt de nodige conflicten tijdens de latere nestaflossingen en kuiken- voederingen, want energie die je in knokpartijen met soortgenoten steekt, is verloren energie; soortgenoten zijn immers niet echt levensbedreigend. Uiteindelijk kan de definitieve nest- plek op een broedplaats dus van jaar tot jaar veranderen. Lange termijnonvoorspelbaarheden. Maar hoe anticiperen de stems op de 'lange termijn onvoorspelbaarheden?' En welke zijn dat De ontwikkeling van het aantal habitats volgt die van de vegetatie en is tegelijkertijd voor- en onvoorspelbaar. Jaren kan een areaal aan duintjes of schorren zich op gestage progressieve wijze ontwikkelen: in het zomerseizoen een fikse uitbreiding die in de winter voor een deel weer teniet wordt gedaan. Toch is er per saldo een stapje vooruit gedaan, want elk voorjaar is de vegetatie iets uitgebreid ten opzichte van het vorige voorjaar. Toch geldt deze vuistregel niet altijd. De landschapsvormende processen wind en water hebben zo hun eigen grillen en grollen. Op sommige hevige momenten kunnen de elementen zo uit de ban springen dat het in jaren gestaag opgebouwde werk van duin tjes en schorvegetatie in korte tijd tot op de fundamenten wordt afgebroken. Plantenecologen hebben er een mooie term voor: cyclische successie. En dat gebeurde op 27 februari 1990. En wat waren nu precies de gevolgen voor de stems? Dwergsterns zijn kale grondbroeders en het areaal onbegroeide grond was alleen maar toegenomen. Dus geheel volgens hun eigen voortplantingsstrategie en rekening houdend met de middellange termijnonvoor spelbaarheden zochten ze een nesthabitat uit. Waar de dwergstems evenwel geen rekening mee hadden gehou den was dat ver buiten hun eigen broedplaats het habitat van kokmeeuw, grote stem en visdief was gedecimeerd en deels onleefbaar geworden. Van dit trio is de grote stern de sterkste en hij legde dan ook beslag op de overgeble ven bruikbare habitats. Dit had tot gevolg dat er met name onder visdief en kokmeeuw een groot aantal ont heemden waren. Ontheemden die wel van plan waren een gezinnetje te stich ten en dus op zoek naar een nestplek. Ze zwermden uit naar alle kanten en velen namen genoegen met een voor hun doen marginaal habitat dichtbij de dwergsterns. Soortgenoten en soorten die elkaar niet kenden, werden buren en dit heeft een aanzienlijke reeks van conflicten tot gevolg gehad. Kokmeeuwen predeerden de kuikens van de buren en jonge kokmeeuwen konden zich bij gebrek aan vegetatie niet verstoppen en werden het slachtoffer van regen en zilver meeuwen. Dit slechte broedresultaat als gevolg van habitatverlies werkte in de latere jaren door in de aantalsontwikkeling. De kater was het hevigst bij de dwergstem en de kokmeeuw. Na de uitbarsting van februari 1990 volgden de elementen weer hun vrien delijker ritme en de vegetatie herstelde zich geleidelijk. In 1993 was het beeld weer overeenkomstig dat van voor 1990 en was iedere soort gegroepeerd volgens zijn eigen habitatvoorkeur. De korte termijnonvoorspelbaarheden gooiden deze zomer geen roet in het eten en de sterns hadden een goed broedseizoen. Als we nu in gedachten de ontwikkeling van de vegetatie voor de komende jaren door laten gaan, dan zullen de soorten van de hogere habi tats weer in het voordeel komen. Grote sterns en kokmeeuwen krijgen een zee van ruimte en kunnen hun surplus aan concurrentiekracht ten volle ontplooi en. Maar de Noordzeemeteorologie blijft onvoorspelbaar en statistieken hebben hun beperkingen. Op 14 november 1993, nog een dag voor de officiële springvloed, stak een westerstorm op en liet water van de Westerschelde bereikte opnieuw de stand van 3.85 m. N.A.P. De gevolgen voor de Hooge Platen zijn nu nog nagenoeg onzicht baar; het vegetatieseizoen staat stil en de sterns zijn al lang vertrokken. Wij weten echter beter: hel is weer een voorbeeld van de reeds beschreven cyclische successie, leidend tot chaos en tijdelijk contraproductief. Toch hebben we te maken met een onmis baar natuurfenomeen om de levens duur van een broedgebied voor pio niers te verlengen. Een leefgebied dat ieder jaar een andere gezicht heeft en waar alleen de best aangepasten altijd scoren. René Beijersbergen Regiobeheerder Stichting Het Zeeuwse Landschap. In de bijgaande tabel worden de broedaantallen en het aantal uitgevlo gen jongen per paar weergege ven in de periode 1989 - 1993. 1989 1990 1991 1992 1993 dwergstem 115/0,70 125/0,00 60/0,06 80/0.12 105/0,85 visdief 725/1,20 900/0,50 775/0,40 700/0,15 530/0,68 grote stem 800/0,90 625/0,80 575/0,65 1200/0,75 1400/0,85 kokmeeuw 350/1,10 375/0,30 400/0,05 180/0,08 300/0,50 noordse stern - 1 1 - - kluut 24 64 26 27 69 strandplevier 28 14 6 12 18 bontbekplevier 1 1 1 2 3 scholekster 12 9 10 10 13 15

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1993 | | pagina 15