1Vochtig netland.
De laagste delen in beide gebieden
bestaan uit overjarig rietland. Een
dichte monotone vegetatie met weinig
andere soorten. Slechts aan de randen,
waar het licht kan doordringen, groei
en andere soorten als Oever- en
Moeraszegge.
In het westelijk gebied is een deel van
het rietland één maal gemaaid. Dit
heeft het riet flink teruggedrongen en
vooral de twee zeggesoorten hebben
daar duidelijk van geprofiteerd. Deze
ingreep is nog altijd goed te herken
nen. Naast de beide zeggesoorten vind
je hier twee klimplanten van vochtige
rijke gronden: Bitterzoet en Haag
winde die massaal de schaars aanwezi
ge rietstengels inklimmen.
In het riet zijn de laatste twee jaren
door de koeien veel loopgangen
gecreëerd. In deze paadjes ontstaan
door de hoefafdrukken kleine water-
poeltjes waarin planten als Fijne
waterranonkel en Zompvergeet-me-
nietje pionieren.
2. Vochtig hooiland.
Zowel in het oostelijk als in het weste
lijk gebied wordt sinds 1987 een deel
van het rietland jaarlijks éénmaal
gehooid. Door maaien en afvoeren
van de vegetatie wordt de bodem ver
schraald waardoor op den duur een
rijke flora zal ontstaan. Dit proces ver
loopt ongeveer als volgt. Planten ont
trekken gedurende het groeiseizoen
voedingsstoffen aan de bodem. Deze
stoffen zorgen in combinatie met o.a.
fotosynthese (proces waarin de zon in
samenwerking met het bladgroen
zuurstof produceert) voor de groei van
de plant. Als de meeste planten rond
augustus zijn volgroeid, bevatten ze
een maximum aan voedingsstoffen.
Op dat moment wordt de vegetatie
gemaaid en het maaiafval afgevoerd.
Door hel afvoeren van het maaiafval
worden tevens de voedingsstoffen ver
wijderd. Het daaropvolgende groeisei
zoen zijn dan in de bodem minder
voedingsstoffen voor de plant ter
beschikking waardoor deze minder
hoog uitgroeit en minder massa vormt.
Zo ontstaat een iele, meer open, vege
tatie waarin nu ook plaats is voor kriti
scher soorten. Deze voortdurende ver
schraling moet uiteindelijk leiden tot
een open, soortenrijke vegetatie, ken
merkend voor vochtige duinvalleien.
Eén van de planten die hierin thuis
hoort, is de zeldzame Rietorchis. In
het voorjaar van 1992 werden in het
westelijk deel de eerste 9 exemplaren
gevonden. Een jaar later was dit al
opgelopen tot 43. Ook in dat jaar werd
tijdens het opruimen van het maaiafval
een klein aantal plantjes Addertong
gevonden. Na wat verder onderzoek
bleek het te gaan om een kleine hon
derd exemplaren van dit kleine varen
tje. Naast deze zeldzamer soorten vin
den we in het westelijk hooiland tus
sen de Moeras- en Oeverzegge ook
Moeraswalstro, Watemavel, Water
munt, Blauw glidkmid, Kattestaart en
Penningkruid. Het aandeel van Riet in
de vegetatie neemt door de verschra
ling elk jaar verder af.
Het vochtig hooiland in het oostelijk
deel heeft een veel ruiger karakter. De
samenstelling van de vegetatie is
bovendien duidelijk anders. Dit is het
gevolg van het massaal rooien van de
in het Riet groeiende struiken zes jaar
geleden. Destijds is de bodem flink
'geroerd' waardoor grote hoeveelhe
den voedingsstoffen vrijgekomen zijn.
Dit leidt tot een dichte hoogopgaande
vegetatie met veel ruigtekruiden.
Kenmerkende soorten zijn Pinkster
bloem, Duinriet, Ruw beemdgras,
Grote wederik, Watermunt, Witte-
klaver. Kruipende boterbloem. Pitrus,
Zeegroene rus, Ruige zegge,
Valsevoszegge, Krulzuring, Smeer-
wortel, Kale jonker, Leverkruid en
Wolfspoot.
Op die plaatsen waar de bodem amper
beroerd werd, is de vegetatie duidelijk
lager en opener. We vinden hier soor
ten als Egelboterbloem, Watemavel,
Penningkruid, Moeraswalstro, Lig
gend vetmuur, Zwarte zegge en sinds
twee jaar het zeldzame Dwergzegge.
Rietorchis is vanaf 1992 elk jaar
steeds met één exemplaar aanwezig.
Het jaarlijkse maaibeheer was oor
spronkelijk slechts voor de eerste 8 tot
10 jaar voorzien waarna de koeien het
zouden overnemen. Uit regelmatige
waarnemingen is evenwel gebleken
dat de koeien zich slechts zeer zelden
in het vochtig hooiland begeven, waar
schijnlijk door de ruime aanwezigheid
van verschillende zeggesoorten. Deze