Het Land van Kezand. - Gezien cloor de ogen van een vrèmde 50 jaar geleden. Wie ben ik Ik ben Jan Knupker, geboren in 1920 te Rotterdam, een stad, waar carrière maken en geld verdienen belangrijk zijn en waar de buren elkaar groetten door de hoed af te nemen en 'Mögge meneer' te zeggen, ook al woonden ze tien jaar naast elkaar. Eerste kennismaking met Zeeland in 1928 (vakantie in Domburg. Ja, ja!) en nog vele malen daarna. Nette kantoor opleiding, boerenknecht, landbouw school, opleiding Heidemaatschappij. Inmiddels lid van de N.J.N. (Ne derlandse Jeugdbond voor Natuur studie) en met die club en met vrien den gekampeerd op Goeree (ook een beetje Zeeland), Schouwen en Wal cheren. Door de Heidemij in 1944 tewerkgesteld op Walcheren en Zuid- Beveland. Als je dan nog 'gaern noar de veugeltjes kiekt', ga je al gauw van Zeeland houden. Ik kende dus wel wat van Zeeland en de Zeeuwse taal. Ik wist, dat Tholen het land van de 'haoge baome' was, dat je Zieriksee moet schrijven i.p.v. Zierikzee. Die 'ee' van Zierik, waar heb ik dat meer gehoord, als plaatsnaam, d'Ee? Ik wist, dat de inlagen van Schouwen hetzelf de zijn als de 'kupen' op Noord- Beveland. Ik wist, dat bolussen in Goes 'jikkemienen' heten, in 'het Landje' een nóg mooiere naam hebben en dat op Walcheren de kleine guus aan de duifkant hun stuten opeten. Begin september 1944 werd ik overge plaatst naar Zeeuws-Vlaanderen. Dat was mijn eerste kennismaking met het Landje. Niet zo'n leuke overigens: zo'n beetje de laatste boot naar Bres- kens, bij aankomst ontvangen met gra- naatvuur, met de tram naar Aar denburg, weer een beschieting onder weg, schuilen en even later ging de tram weer verder. Van Aardenburg weer terug naar Draaibrug, waar een collega voor een kosthuis had gezorgd. Ondertussen trokken de Duitsers in wanorde terug, sommigen met hun spullen op een oude kinderwagen of een fiets (hoe kwamen ze daar toch aan De volgende morgen bleken de Duitsers vrij massaal door te trekken. 'De Tommies waren al in België' werd er gezegd en ze waren ook al in 't Vuufde' Het heeft even geduurd, voordat ik begreep dat daar het Oostelijk Deel mee bedoeld werd, maar het duurde tot december 1993 voor ik wist, waar de uitdrukking van daan kwam. 'Da se dan moa affese- ren\ zei de buurvrouw. Ik begreep er niets van, terwijl ik toch aardig met de Zeeuwse taal overweg kon. Dacht ik. Die illusie heb ik vaker moeten corri geren. In januari werd ik weer overgeplaatst, maar vanaf de zomer van 1945 ben ik vaak (zéér vaak) teruggeweest, en nog een bietje gèm ook, maar dat is een ander verhaal. De haven van Breskens heb ik nog gekend, zoals op de tekening (gemaakt naar een foto, die ik ooit nam). Echte schepen, geen visslurpende stalen monsters. Ik ben een keer met zo'n garnalenkotter meegeweest. Prachtig was dat! En dan het overvaren met de veerboot. Die kwam toen nog aan in de vissershaven. Vrij vaak zag je zee honden, soms wel een stuk of tien, op de Hoge Platen. En 's winters, bij Haven van Breskens Jan Knupker) 8

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1994 | | pagina 8