Milieu-effecten van zandsuppleties. In een vorige uitgave van 't Duumpje is een artikel, over het wel en wee van stranden opspuiten verschenen. De hiervoor benodigde zandwinning en de suppleties zelf hebben een grote invloed op cle omgeving, omdat zij de natuurlijke omstandig heden in een (groot) gebied veranderen. Op dit moment is er geen samenhangend en volledig beeld van de milieu-effecten te geven; hiervoor is er nog jarenlang uitgebreid onderzoek noodzakelijk. Ondanks deze leemte in de kennis zet Adrie Provoost in onderstaand artikel toch een aantal zaken op een rij. Algemeen. Hogere wetgeving heeft bepaald, dat het maar eens uit moest zijn met die achteruitgaande duinkusten in Neder land. Deze keuze is in 1990 gemaakt ten behoeve van de schaarse duinmi lieus, die vanaf die tijd tegen sluipen de achteruitgang worden behoed. Naast de betere bescherming van de natuurwaarden in de duingebieden geven toch ook de van tijd tot tijd uit gevoerde kustwerken aanleiding tot verstoring van het bestaande strand en watermilieu. Dit uit zich op twee verschillende gebieden: daar waar het zand vandaan komt en daar waar het wordt opgespoten. Het zandwingebied. Wingebieden voor zandsuppleties worden op nationaal niveau vastge steld. Meestal liggen ze in vaargeulen, waarmee wordt bereikt, dat het op diepte houden van een vaargeul ge combineerd kan worden met een nutti ge bestemming van het zand (bijv. de geul voor de Veerhaven in Breskens). Economisch gezien is dit een voor de hand liggende zaak. Toch is een der gelijke methode alleen dan toepas baar, wanneer het te ruimen zand ook geschikt is voor het ophogen van het strand, d.w.z. niet te fijn (modder) en zeker niet vervuild. Bovendien gelden er voor dergelijke wingebieden regels voor de afstand tot vogelbroed- en fourageergebieden en voor zeehonden- gebieden. Voor dit doel wordt elke winplaats aan een onderzoek onder worpen, waaruit dan de geschiktheid moet blijken. Is de hoeveelheid in een vaargeul onvoldoende of ongeschikt, dan res teert er alleen het winnen van zand op zandbanken in het mondingsgebied van de Ooster- en Westerschelde: de Steenbanken en de Sluissche Hom pels. Het betreft hier van oudsher gevormde zandbanken, die vooral door de golfaanval vanuit de Noordzee hun specifieke vorm hebben gekregen. Voor het opzuigen van dit zand zijn tegenwoordig grote zandzuigers in bedrijf, die met een soort stofzuiger over de bodem schrapen. Hierbij wor den alle zand- en slibdelen, maar ook schelpen en stenen (en haaietanden) opgezogen en in het inwendige van het schip (het beun) gespoten. Het behoeft geen betoog, dat het milieu op de win plaats door deze "opzuigactie" volle dig wordt overhoop gehaald. Bestaan de zandbanken vertonen hierdoor een verstoring van het zorgvuldig opge bouwde leven op de zeebodem; in dit samenhangende ecosysteem wordt een schakel in de ontwikkeling vrij abrupt en grondig doorbroken. Nu is dit in een vaargeul, die juist door binnenko mend zand wordt opgehoogd geen overwegend bezwaar; bovendien gebeurt dit in een stadium, waarin zich nog geen volledig zeemilieu heeft kunnen ontwikkelen. Van een andere orde zijn de bij de zandwinning (en alle andere bagger- werkzaamheden) vrijkomende slib- wolken, die zich over de rand van het vaartuig over een zeer groot deel van het wingebied verspreiden. Transport van een zelfladend schip met zand begint pas, wanneer in het beun een winbare hoeveelheid vaste stof (zand) zit. Dit wordt bereikt door met het vul len van het beun net zolang door te gaan, tot alle fijnere delen in opgeloste of meespoelende vorm als slib over de rand verdwijnen. Hiervan zetten de zwaardere fracties zich weer af op de omgeving van het gevaren traject, een ander deel gaat op stroom en komt soms kilometers verder in aanraking met een "vreemde" omgeving. Naast deze 'ongewenste slibneerslag is ook het verminderde doorzicht van het 10

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1994 | | pagina 10