Figuur 1: Dwarsoorsnede van een voor boomkikkers geschikte voortplantingsplaats geeft aan hoe er moet worden gegraven. In de nabije omgeving van de moerassen en drinkputten voor de voortplanting moeten extensief beheerde kruidenrijke gras landen en ruigtes met een sterk gevarieerde vegetatiestruktuur in stand worden gehouden of gekreëerd, om als 1 andbiotoop te dienen. Vooral door de zon beschenen braamstruweel is bij de boomkikkers in trek als zomerbiotoop. Wanneer het braamstruweel zich aan de noordkant van de put bevindt, zijn er voor de kikkers geen barrières om vanuit de zonbeschenen put op de zonbeschenen ruigtekruidenvegetatie te geraken. Voor het winterbiotoop moeten voldoende schuilmogelijkheden aanwezig zijn om in de winterslaapplaats van de dieren te voorzien. Dood hout en dorre bladeren, stenen, tuinafval en struiken voldoen hier prima. ad 2. vergroting van kerngebieden en ontwikkeling van uitbreidingsgebieden Wat de minimumomvang van een genetisch kerngezonde populatie is. is niet precies bekend, maar zal rond de 100 ha. lig gen (mond. mededel. A. Stumpel). De Kievittepolder, het "beste" kerngebied aan de Nederlandse kant, is 16 ha., het "beste" kerngebied op Vlaams grondgebied ligt in de Oude Hazegraspolder en is ca. 20 ha. groot. Beide zijn daarmee dus te klein en er moet daarom zeker aan uitbreiding en ontwikkeling van nieuwe kerngebieden worden gedacht, nadat de bestaan de kerngebieden voldoende zijn veiliggesteld en verbeterd. Ook hier gelden dezelfde eisen voor de inrichting en het kriteri- um dat de gehele oppervlakte uit optimaal geschikt biotoop moet bestaan. Soms zal men zich tevreden moeten stellen met het inrichten of verbeteren van de omgeving van één moerasgebiedje of drinkput, in andere gevallen zal de mogelijkheid bestaan enige kleine gebiedjes in zijn geheel in te richten tot een optimaal biotoop voor amfibieën. ad 3. ekologische infrastruktuur Genetische uitwisseling is erg belangrijk voor de instandhouding van een gezonde populatie op lange termijn. Het is name lijk nodig dat een populatie genetische variatie behoudt om inteelt te voorkomen en daardoor verzwakking van de exempla ren en dus de hele populatie. Ook moeten de kikkers de "nieuwe" kerngebieden kunnen vinden om migratie en uitbreiding van de populatie mogelijk te maken. Daarom moeten vóór de boomkikkers verbindingszones in de vorm van lijnvormige elementen in het landschap en "step ping-stones" in stand worden gehouden en nieuwe gekreëerd. Deze bestaan uit een aaneenschakeling van kleine of langge rekte gebieden met geschikt landbiotoop. Dijken, meidoornhagen, een aaneenschakeling van erfweides en "rommelhoek- jes" zijn uitstekend geschikt voor dit doel. Het roepen van de mannetjes is te horen over een afstand van ongeveer 1 km. Het behoud van z.g.n. akoestisch kontakt bevordert sterk de trek van grotere aantallen boomkikkers. Het is daarom belangrijk dat de "stepping-stones" met moerasjes en putten dan ook niet verder dan "gehoorafstand", dus 1 km. uit elkaar liggen. Zoals al eerder is aangehaald, is dit effekt het grootst wanneer minstens 10 geschikte biotopen in een cirkel van 750 m. liggen. (1BN, 1993) Buiten de boomkikkerleefgebieden en de verbindingszones is behoud van de bestaande veedrinkputten en waar mogelijk uitbreiding ervan voldoende om het amfibieënbestand in de grensoverschrijdende Zwinstreek op peil te houden. ad 4. beheer Uit het voorafgaande is gebleken dat voor amfibie-biotopen ook een regelmatig terugkerend beheer noodzakelijk is. Dit betekent: - Het eenmaal in de ongeveer tien jaar uitdiepen van een put. Om de milieuvariatie te vergroten kan iedere vijfjaar één helft worden uitgediept, al kan dat in veel gevallen op praktische bezwaren stuiten. - Vermijden van een te intensieve betreding door vee van de gehele oever; dit kan door bijv. driekwart van het water en de oever uit te rasteren. - Tijdig afzetten van struiken en knotwilgen om te voorkomen dat er al te intensieve beschaduwing ontstaat en bladafval het water verzuurt. - Het extensief beweiden van de vegetaties in de direkte omgeving van het water. De ruigte kan men het beste vrijelijk laten ontwikkelen, totdat er teveel nadeel wordt ondervonden door schaduw van bosvorming, dan moet er ingegrepen worden. Voor de biotopen in de verbindingszones kan ook gekozen worden voor 1, hoogstens 2 maal per jaar maaien en afvoeren van de vegetatie. De eerste maaibeurt moet dan na half juli gebeuren, om bloei en zaadzetting van de kruiden te bevorde ren. Extensieve beweiding is echter over het algemeen beter, omdat daardoor een meer gedifferentieerde vegetatiestruk tuur ontstaat en een grotere soortenrijkdom (mits de bodem schraal genoeg is). Hoe groter de soortenrijkdom aan krui den, des te groter ook de diversiteit aan insekten en dus voedselaanbod voor de boomkikkers. Daarnaast valt het aanzien lijke risiko van het doodmaaien van de kikkers bij beweiding weg. - Voorkomen dat meststoffen en chemische middelen inwaaien of inspoelen. Eutrofiëring maakt het water zuurstofloos, wat de groei van waterplanten tegengaat. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1995 | | pagina 16