2. HET VOORKOMEN VAN BOOMKIKKERS EN ANDERE AMFIBIEËN 2.1Inleiding In de grensoverschrijdende Zwinstreek komen de volgende amfibieën voor: boomkikker, bruine kikker, groene kikkers, gewone pad, rugstreeppad, kamsalamander en kleine watersalamander. De alpenwatersalamander komt sinds een paar jaar niet meer in West Zeeuws-Vlaanderen voor, maar nog wel in Oost Zeeuws- Vlaanderen en België. In de nu volgende paragrafen zullen deze amfibieën (inkl. de alpenwatersalamander) en hun leefmilieu aan de orde komen, waarbij allereerst bijzondere aandacht aan de boomkikker besteed zal worden. 2.2. De boomkikker "Onze" boomkikker, de Mediterrane boomkikker en de Sardijnse boomkikker, vormen de enige drie vertegenwoordigers in Europa van de grote boomkikkerfamilie, die vooral in de tropen en subtropen rijk vertegenwoordigd is. In Nederland komt alleen de Europese boomkikker (Hyla arborea) voor. Het dier werd vroeger op veel plaatsen aangetroffen in het oosten en zuiden van het land. Nu gaat het om slechts enkele plaatsen in Twente, de Achterhoek. Midden-Limburg, de zuidelijke helft van Noord-Brabant, de grensoverschrijdende Zwinstreek en misschien nog in Drente. De boomkikker is de laatste tientallen jaren zeer sterk achteruitgegaan. Uiterlijk De boomkikker is een opvallend groen gekleurde, kleine kikker van ca. 4 cm. De rug is helder grasgroen, meestal egaal, soms met kleine donkere vlekjes. Onder bepaalde omstandigheden (o.a. winterslaap) kan de kleur veranderen in grijsbruin. De buikkleur varieert van vuilwit tot grijs met soms wat groen. De scheiding tussen rug en buik wordt gemarkeerd door een grillig verlopende donkere band, die zich op de poten voortzet en ook daar boven- en onderkant scheidt. De vingers en tenen zijn voorzien van hechtschijtjes, waardoor de boomkikker in staat is om over gladde en steile oppervlakken te lopen en behendig in planten te klauteren. Jaarcyclus Zoals alle Nederlandse amfibieën houden boomkikkers een winterslaap. Hieruit ontwaken ze omstreeks maart, waarna al spoedig het voortplantingsseizoen begint. De mannetjes trekken *s avonds naar het water en beginnen bij het invallen van de duisternis te kwaken. Ze produceren daarbij een hard keffend geluid, dat men tot op 1 km afstand kan horen. Een groep kwakende mannetjes wordt een koor genoemd. Omdat de vrouwtjes geen kwaakblaas bezitten, maken deze geen geluid. Het kwaken gebeurt niet altijd even frekwent; het wordt sterk bepaald door temperatuur, vochtigheid en duisternis. In de maanden mei en juni is de kooraktiviteit het grootst. Men neemt aan dat door dit kwaken de vrouwtjes naar het water wor den gelokt. De vrouwtjes zijn daar vanaf begin mei te vinden. De mannetjes bespringen de vrouwtjes en omklemmen ze met de voorpoten bij de oksels. Deze typische paarhouding of amplex is nodig voor een doelmatige afzetting en bevruch ting van de eieren. Het vrouwtje zet enkele kleine klompjes met 40-70 eitjes af op een voorwerp in het water, meestal een fijnbladige plant, en het mannetje bevrucht de eitjes uitwendig. Na de eiafzetting verlaten de vrouwtjes het water: hun taak zit erop. De mannetjes daarentegen blijven meestal nog bij het water om met andere vrouwtjes te paren. Omstreeks half juli is de koor- en daarmee de voortplanlingsperiode voorbij. De volwassen dieren trekken na hun voortplantingsperiode het land op en kunnen bij mooi weer in het zonnetje op de planten worden aangetroffen. De eitjes ontwikkelen zich ondertussen snel tot larven (dikkoppen, kikkervisjes) en kunnen al vanaf half mei vrij zwem mend in het water te zien zijn. De ontwikkelingssnelheid van de larven wordt sterk bepaald door de watertemperatuur en het voedselaanbod. In een mooie zomer kunnen vanaf half juli kleine boomkikkertjes, die net van gedaante zijn veranderd, op de oevers worden aangetroffen. Ze zijn dan nog geen 2 cm. groot en trekken snel het land op waar ze soms massaal op planten in de omgeving van het water worden gezien. Vanaf half augustus beginnen sommige mannetjes weer te kwaken, niet vanuit het water, maar vanaf de plaats waar ze op het land verblijven. Het zijn meestal enkele losse roepen die iets anders klinken dan de koorroep. De meeste van deze gelui den worden geproduceerd in de vroege avonduren, maar ook overdag en 's nachts is dit gekwaak soms te horen. De funktie hiervan is niet bekend. Het wordt gedaan totdat de dieren weer in winterslaap gaan, meestal begin oktober, maar soms kan het gekwaak tot in november worden gehoord. Biotoop Van oorsprong is de boomkikker een "moerasdier". Hij voelt zich thuis in waterrijk gebied, in kombinatie met struweel, een beschut milieu, een mild microklimaat en hoge 5

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1995 | | pagina 5