y
te raken, makende zich het landvolk
onderling wijs, dat op driekoningen
dag, de ouden met de jongen in 't ron
de om hun heen, gaan zingen waarvan
de naam roitelel afkomstig zou zijn."
Ook in Engeland genoot het vogeltje
bescherming omwille van het volksge
loof. Daar heet het aldus: "He that
hurts a robin or a wren, will never
prosper, sea nor land."
Hierboven hebben we reeds een ver
klaring gekregen waarom het vogeltje
roestbruine borstveertjes heeft. Een
verhaaltje uit Normandië ziet het
anders.: "Toen de mensen kou begon
nen te krijgen, moest er een bode ge
vonden worden om het vuur uit de
hemel te halen. Het winterkoninkje,
dat eenmaal zo hoog gevlogen had,
hoger nog dan de arend, werd bereid
gevonden die moeilijke en zware taak
op zich te nemen. Lang, heel lang
bleef het weg en men begon reeds te
denken dat men het nooit meer zou
terugzien. En zie, daar zag men plots
een lichtje heel hoog in de lucht.
Dichter en dichter kwam het. Maar,
och arm! Omdat het vogeltje het vuur
tegen het borstje gehouden had, waren
al zijn pluimpjes verschroeid. En dat is
heden ten dage nog te zien."
In Pommeren weet men dan alweer
hoe het winterkoninkje is ontstaan. De
boer Hans Diebenkom had een zoon,
Jochem. Deze Jochem was ruw en
ongelikt als een beer, maar hij was
slim en kon zich goed voordoen en
goed het woord doen. Hij bedreef
allerlei ondeugende streken, waarin hij
soms overdreef, zoals hij uiteindelijk
zou ondervinden. Op een dag dat het
erg gesneeuwd had, ontmoette hij in
een holle weg een zeer oud man, die
alle moeite deed om een zware mand
op zijn rug te brengen.
"Daar gij hoopt" zo sprak hij tot Jo
chem "ook oud te worden, zult ge mij
wel willen helpen, zeker?". "Graag",
luidde het antwoord. Jochem hielp
hem inderdaad, deed de draagriemen
over zijn schouders, maar stootte hem
toen omver in de sneeuw en zei, ter
wijl hij weg ging: "Piep, vogel, piep!".
De grijsaard wist zich van de grond op
te richten en riep Jochem na: "Ja, piep,
vogel, piep! God zal je leren piepen.
jou goddeloze jongen!". En God deed
het. Toen Jochem de volgende dag
naar het bos ging om hout te hakken,
moest hij dezelfde holle weg weer
door. Terhij de weg naderde, werd hij
zo zonderling te moede als hij nog
nooit geweest was. Hij vreesde dat de
oude man weer zou verschijnen en zijn
verwensing herhalen zou. Hij verman
de zich echter en liep toch door.
Nauwelijks echter was hij gekomen op
de plaats waar hij de man in de
sneeuw geworpen had of hij werd aan
gegrepen, heen en weer geschud; hij
was in een ogenblik weg en is nooit
teruggekomen. Niemand heeft ooit
nog iets van hem gehoord. Het volk
gelooft dat hij in een winterkoninkje
veranderd werd en daarom wordt het
vogeltje er wel eens "grote Jochem"
genoemd.
In de Pfalz is het er weer anders toege
gaan. Toen daar eens een jongeman bij
een grote eik gaan zitten was, en over
ditjes en datjes nadacht, zag hij hoe uit
een gat in de boom, een mooi meisje
kwam en lachend naast hem ging zit
ten. Hij stond op, verklaarde haar zijn
liefde en beiden beloofden eeuwige
trouw. Toen bekende de jonge vrouw
hem dat ze tot het geslacht der drya
den of boomnimfen behoorde en door
de geringste haar aangedane beledi
ging onherroepelijk haar gestalte zou
verliezen en in een onbeduidend klein
schepsel zou veranderd worden. Bei
den hadden op een avond op een be
paalde plaats afgesproken, maar omdat
de jongeling per vergissing te vroeg
kwam, trof hij niemand. Hij werd zo
woedend dat hij de ondertussen aanko
mende schone met schimpwoorden
ontving. Deze kromp ineen tot de
grootte van een muis, kreeg vleugels
en vloog ergerlijk sjilpend als winter
koning heen.
Er zijn altijd een aantal vogelsoorten
geweest die bij het volk uiterst geliefd
waren. Dit is ook het geval met het
roodborstje, boerenzwaluw, ooievaar
en het winterkoninkje, zoals we al
gezien hebben. Enerzijds omdat deze
soorten opvallen door kleur, voorko
men of gezang, anderzijds omdat ze
zich veelvuldig ophouden dichtbij de
mens en hiermee vertrouwder omgaan
dan andere soorten. Overal waar het
winterkoninkje voorkomt, wordt het
beschouwd als brenger van geluk en
vrede. Dikwijls wordt het in één adem
genoemd met het roodborstje. Som
mige oudere vogelboeken beschouw
den ze zelfs als zijnde mannetje en
wijfje van dezelfde soort.
Ook in de nu volgende Belgische sage
wordt het vogeltje in een gunstig dag
licht gesteld. "Toen de Lieveheer ook
bij ons zijn heerschap meer en meer
uitbreidde, moest de duivel zich terug
trekken in het diepst van het woud en
in het duister van de nacht. Dat beviel
de duivel niet en hij besloot met God
om de heerschappij te strijden. Zijn
aanhangers rieden hem dit af, en ein
delijk kwam men overeen dat de heer
schappij afwisselend de ene en de an
dere zou toebehoren. De een zou in het
binnenste zijner woning trekken, als
de heerschappij van de ander begon.
Besloten werd er dat God zou heersen
in de tijd dat het lover op de bomen
stond en de duivel als het woud ont
bladerd zou zijn. De afgezanten van
God en de duivel waren op een eenza
me heide samengekomen teneinde te
voorkomen te worden afgeluisterd.
"Doch het koninkje, dat onder een ver
welkt loofblad verborgen zat, had alles
gehoord en verried het de meerkol
(gaai) die het luid in het woud rondba
zuinde zodat alle bomen het hoorden.
Toen nu de herfst kwam, bleven zil-
verspar, hulst en jeneverstruik groen
en ook maretak, het buksboompje en
klimop behielden hun groene tooi.
Andere bomen hielden hun verdroog
de bladeren vast tot de maand mei
nieuw lover bracht, opdat de duivel
21