De museumtuin Een vooraanstaand lid van onze milieuwerkgroep, arts 'in ruste', woont naast het Aardenhurgse 'stede lijk museum' en beschrijft in dit artikel hoe hij na zijn pensionering een ge heel nieuwe klus op zich nam. Mijn eerste kennismaking met de tuin achter het archeologische museum in Aardenburg was, denk ik in 1977. Ik liep in het museum tussen de grote collectie vondsten uit Romeinse tijd en Middeleeuwen en aan het eind van de rondgang bij de vitrine met het skelet van de oud-krijger, wekte het bordje "kruidentuin" direct mijn interesse. De heer Trimpe Burger, destijds con servator van het museum, had in de ongeveer 700 nr grote tuin achter het pand een prachtige collectie planten verzameld. Ik herinner mij het long- kruid. scharlei, een grote vingerplant en een prachtige appelboom. Maar vooral toch het totaal: een niet zo grote maar toch zeer verrassende tuin. In 1990 kwam ik door toeval of geluk naast het museum wonen. Het eerste jaar hadden mijn vrouw en ik door de verbouwing van ons 200 jaar oude huis geen tijd voor onze eigen tuin, laat staan tijd om eens over de heg te kijken. In augustus van het daaropvolgende jaar konden we voor het eerst enige aandacht aan onze eigen tuin geven. Dat was hard nodig want hij werd overwoekerd door zevenblad, brand netel, gras en muur. Tijdens deze werkzaamheden dwaalde de blik als vanzelf af naar de museumtuin die achter de heg lag. Wat we zagen, was niet erg inspire rend. De tuin was inmiddels zwaar verwilderd met veel hoog opschieten de planten zonder enige structuur. Welke planten er precies groeiden, kwam helemaal niet in me op. Planten interesseerden mij wek maar ik wist er bitter weinig van. Nel, mijn vrouw, is aanmerkelijk beter op de hoogte. Zij vertelde me dat er veel woekeraars als Canadese guldenroede, reuzenbere- klauw, brandnetel en zevenblad groei den. Zo nu en dan waagden zich ook bezoekers van het museum in de tuin. Het werd 1992, de renovatie van ons huis naderde zijn voltooiing. De tuin eiste nu alle aandacht. Ik deed mijn best een moestuin in te richten, met de bedoeling er "schone" groenten te kweken, hetgeen echt wel moeilijk is. In 1993 nam door het werk in mijn eigen tuin gaandeweg mijn belangstel ling voor planten toe. Ik leerde veel. De moestuin begon flink wat groente te leveren, terwijl het bewerken ervan me steeds minder tijd kostte. Zo kwam er tijd voor andere zaken. Ik sprak twee dames die regelmatig door de museumtuin liepen. Ze bestu deerden en inventariseerden de tuin in het kader van hun opleiding tot natuur- gids bij het IVN. Daarvoor maakten ze een observatieverslag van de tuin die ze, ondanks de staat van onderhoud, nog zeer belangwekkend vonden. Ze vertelden dat de museumcommissie op zoek was naar vrijwilligers om de museumtuin wat te onderhouden. Zodoende heb ik me gemeld als vrij williger. Ik ben over de heg gestapt en heb de strijd aangebonden met zeven blad, ridderzuring, brandnetel, Cana dese guldenroede en Japanse duizend knoop. Gedurende deze werkzaamheden ont dek je veel en leer je verbanden zien. Daarnaast is het voordeel dat je als vrijwilliger rustig kunt werken, want morgen komt er weer een dag. Bij de planten werkgroep van 't Duumpje kreeg ik de kans mijn gerin ge plantenkennis verder uit te breiden. Vooral het leren kijken was daarbij belangrijk. Het idee over hoe de muse umtuin ingericht zou moeten worden, groeide. Er kwamen naambordjes in de vorm van kasseien en metalen bordjes. De tuin bleek namelijk nog veel bloeiende planten te bevatten, die nu ze meer ruimte krijgen, weer gedij en. Al snel bleek dat veel bezoekers het waarderen als ze van vooral de wat bekender planten de naam kunnen lezen. Zo hoorde ik, terwijl ik aan mijn kant van de heg bezig was, iemand aan de andere kant zeggen "Oh, is dat een gele morgenster." Op dit moment bevat de tuin een groot aantal plantensoorten. Deze zijn onder te verdelen in verschillende groepen. Zo zijn er stinzeplanten. Hieronder vallen vroegbloeiende bolgewasjes als lenteklokje, voorjaarshelmbloem en Italiaanse aronskelk maar ook vaste planten als longkruid en stengelloze sleutelbloem, in de volksmond 'bak- ruutjes' of 'bakkaraatjes* genoemd. Wilde Marjolein 6

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1996 | | pagina 6