I Bij de "Ja tenzij"-benadering, vinden 7 lijk concentreren en bovendien aan sluitend plaatsen aan bestaande grote ingrepen in het landschap, als industriegebieden, (zee)haventerrei- nen, sluizencomplexen, dammen, etc. 1- Vooraf moeten voorwaarden gefor muleerd worden, dus het opstellen van beleidsrichtlijnen, het uitsluiten van ecologisch en landschappelijk kwetsbare gebieden en tegelijkertijd vaststellen van mogelijke locaties in resterende gebieden. - Er dient een keuze gemaakt te wor den tussen soorten concentraties van turbines: grootschalig (20 turbines en meer), middelgroot (5 a 10 turbi nes) en klein (3 a 5 molens). De har monie in de streek mag niet ver stoord worden en men dient dan ook te kiezen voor bijvoorbeeld 1 groot park en verder niets; of alleen enke le kleinere clusters (3 a 5 turbines) op goed uitgekozen locaties, of... etc... Daarnaast is het belangrijk gefa seerd te beginnen, gezien de tendens steeds hogere turbines te bouwen (minimaal 70 m, inclusief rotor: 100 m), zodat na de eerste fase het beleid geëvalueerd en eventueel aangepast kan worden. V. Het "Ja Tenzij"-Scenario I we de milieuwinst van de turbines het zwaarste wegen en wordt aan een aan tal belemmerende factoren een minder hoge prioriteit toegekend. Winstpun ten liggen in een lagere uitstoot van CCb (broeikaseffect) en van zuurequi- valenten (zure regen) en een lager ver bruik van fossiele brandstoffen. Kiezen we met de provincie voor grootschalige parken, dan kiezen we oor één van de varianten uit het con- cept-MER-rapport. Dit houdt tevens ook de keuze in voor de overige grote parken in Zeeland. In West Zeeuwsch- Vlaanderen ligt er één locatie in de Hoofdplaatpolder, ten westen en oos ten van de Kruisweg. Het gaat hier qua omvang om zeker 20 turbines van zeker 20 megawatt. Daarnaast kan de gemeente nog middelgrote (en kleine) clusters toelaten. Volgens het Voor ontwerp Streekplanuitwerking Wind energie zouden verder alleen middel grote parken (5 a 10 molens) de voor keur hebben. Indien er geen geschikte locatie voor een grootschalig park is en de Hoofdplaatpolder zou afvallen, moe ten we verder met middelgrote en klei ne clusters. Consequenties van de keuze voor de "Ja tenzij"-variant: - Net als bij de "Nee tenzij"-variant zullen de richtlijnen soepel gehan teerd moeten worden; - Alle mogelijke locaties zullen be oordeeld en nader ingedeeld moeten worden in de categorieën grootscha lig, middelgroot en klein; - Onder- en bovengrens betreffende het aantal turbines per locatie dient aangeven te worden; - Ook hier een evaluatiemoment inge bouwd te worden waarop beleid bij gesteld kan worden. Tot slot Nog enkele opmerkingen om door de molens nog wat open landschap te kunnen zien: Duurzame energie is een goede zaak, maar er is meer dan windenergie al leen. Andere duurzame bronnen als zonne-energie verdienen evenveel of meer aandacht. Zonder serieuze energiebesparings maatregelen blijft het gebruiken van windenergie een zoethoudertje: men deelt de buitenwacht mede dat men iets aan het milieu doet, maar verder doet men geen enkele poging het bij zonder snel stijgende energieverbruik terug te brengen. We groeien dan over de rug van het milieu. Bij de keuze van grootschalige wind- parken mogen we ons in onze keuze niet laten sturen naar plaatsen waar weinig weerstand van bewoners is te verwachten, zoals dunbevolkte open poldergebieden. Eerder zou gezocht moeten worden naar locaties die aan sluiten bij al bestaande grootschalige industriële en civiel-technische mense lijke ingrepen. In Zeeuwsch-Vlaan- deren valt te denken aan locaties bij industrieterreinen langs het kanaal Gent - Terneuzen, het Dow - en Mos- selbankengebied, het gebied bij de geprojecteerde Westerschelde-tunnel (VOW) etc. Voor kleinere parken moeten goede planologische uitgangspunten opge steld worden, dus ingebed in een land schappelijke totaalvisie. De locaties dienen aan te sluiten bij bestaande bebouwing en civieltechnische ingre pen, vervolgens een minimale ecologi sche belasting te hebben (t.a.v. vogels en andere natuurwaarden) en boven dien een minimale aantasting beteke nen van cultuurhistorische elementen. Tevens moet er aandacht geschonken worden aan de relatie tussen windpar- ken onderling ter voorkoming van het dichtslibben van het landschap. Het zou nuttig kunnen zijn een pilot- project te realiseren, opdat evaluatie mogelijk is en beleid bijgesteld kan worden? We praten immers over een geheel nieuwe (want hoger en krachti ger) generatie windturbines.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1997 | | pagina 7