13
kunnen aantasten. Door steeds nieuwe
wortels te maken in het vers aange
voerde zand weet de plant te ontko
men aan zijn belagers (schimmels en
aaltjes) die pas in wat ouder zand ver
schijnen. In het stukje duin in het re
servaat is nauwelijks sprake van stui
vend zand zodat de Helm onmogelijk
kan ontkomen aan zijn belagers en
daardoor een kwijnend en teruggetrok
ken bestaan leidt.
Voorjaarsbodes in dwergvorm
De open vegetatie tussen de helmpol
len is het domein van kleine éénjarige
voorjaarsbloeiers. Mede dankzij de be-
grazing die de vegetatie kort houdt,
weten deze dwergen zich prima te
handhaven en plaatselijk zelfs uit te
breiden. Al in het najaar zijn deze mini
éénjarigen te vinden als uit het zaad de
bladrozetjes verschijnen waarmee ze
de koude periode doorstaan. Na de
winter gaat de ontwikkeling heel snel.
Onder invloed van het eerste prille
voorjaarszonnetje ontstaan vlak boven
de grond aangename temperaturen. Dit
warme microklimaat stimuleert groei
en bloei van de kleine plantjes. Al in
februari kunnen de eerste bloeiende
oorjaarsbodes worden aangetroffen.
Als eerste ontvouwt Vroegeling zijn
minuscule melkwitte kroonblaadjes,
.nel gevolgd door Kleine veldkers,
Deens lepelblad en Voorjaarshoorn-
bloem. Later volgen Gewone veldsla,
Zanddoddegras en Ruw vergeet me
nietje. Nog voor de zomer aanbreekt,
hebben al deze kleine voorjaarsbloei
ers, die door hun ondiepe wortels deze
droge periode niet kunnen overleven,
hun zaad gevormd en sterven af.
Aanpassing
Andere lage soorten van het droge
duin weten daarentegen wel de droge
zomerse hitte te trotseren. Zo bezitten
Gewone reigersbek en het Duinviool-
je een diepe penwortel om in droge
tijden aan voldoende vocht te komen.
Bij de laatste soort kan deze wel tot
een meter diep gaan.
De zeldzame Wondklaver, die hier op
één plek voorkomt, weet zich o.a. te
handhaven dankzij de kleur van het
blad. In plaats van groene bezit de
plant grijsachtige bladeren (zie ook
Helm en Duindoorn). Deze kleur zorgt
ervoor dat een groot deel van de zon
nestralen die op het blad schijnen,
worden teruggekaatst (wit weerkaatst
zonlicht) waardoor de temperatuur van
het blad niet te hoog oploopt. Een te
hoge bladtemperatuur zou leiden tot
verdamping zweten) van kostbaar
vocht.
Verbraming
Het struweel in het reservaat is onder
te verdelen in twee typen. Op de hoge
re delen groeit het droge doornstru
weel terwijl het lage natte deel wordt
gedomineerd door wilgenstruweel.
Grote delen van het droog struweel
worden geleidelijk ingepakt door de
voortgrijpende tentakels van de Koe
braam. Deze soort lijkt duidelijk te
profiteren van de toegenomen stikstof
depositie (neerslag) die de laatste de
cennia voedselarme (natuuij-gebieden
ongevraagd verrijken. Meidoorn,
Vlier, Hondsroos en Sleedoorn als ook
de grazige randen vallen ten prooi aan
woekerzucht van de braam.
In het vochtige wilgenstruweel vindt
eveneens verbraming plaats, maar
door de regelmatig terugkerende zeer
natte winters wordt de opmars van de
braam hier steeds geremd.
Het verwachte 'openmaken' van het
wilgenstruweel door de koeien heeft
nog slechts op beperkte schaal plaats
gevonden.
Voorkeur
Gedurende het graasseizoen hebben de
koeien een duidelijke voorkeur. Het
meest zijn ze te vinden op de dijk.
Daarbij geniet de bovenkant en het
zonnige zuidtalud de voorkeur. Ge
volg is een kortgevreten vegetatie met
veel opengetrapte kantjes. Deze open
plekjes raken in het voorjaar al snel
begroeid met Kleine- en Liggende kla
ver, twee kortlevende klavertjes. Soms
weet ook het zeldzame Ijzerhard een
plaatsje te bemachtigen langs deze af
getrapte randjes. In 1997 verscheen
voor het eerst een andere typische
Zeeuwse dijkplant; de Gewone agri-
monie. Deze toortsachtige zomerbloei-
er stond dat jaar met twee exemplaren
in bloei.
Moeras- en watervegetatie
In het gebied liggen op een relatief
korte afstand van elkaar vijf drinkput
ten, allen met een eigen karakter en
specifieke plantengroei. Zo kenmerkt
de zuidelijke drinkput zich door een
brede rand Stomphoekig sterrekroos
die het begroeide ondiepe deel scheidt
van het diepere en onbegroeide centra
le deel waar in het voorjaar de sala
manders baltsen.
De oostelijke put is wat minder diep
en daardoor in zijn geheel begroeid.
Ze kent een vegetatie bestaande uit
Rode water-ereprijs, Slanke waterkers
en Zilte waterranonkel.
De noordput en de put in het hooiland
zijn wat minder uitbundig. In plaats
van weelderige plantengroei treffen
we hier enkele soorten Kranswier aan.
Deze groep van zeer fijn vertakte wie
ren zijn indicatoren voor helder, niet
vervuild water. Tegen het eind van de
zomer weten de Kranswieren nage
noeg de gehele waterkolom te vullen.
Bisamrat
Toch is het succes van de plantengroei
niet alleen afhankelijk van de kwaliteit
van het water maar voor een groot
deel ook met de aanwezigheid of beter
gezegd afwezigheid van de Bisamrat.
In 1994 nestelde zich een paartje Bi-
samratten in de oostelijke drinkput.
Dit leidde binnen de kortste keren tot
een kaalslag in de watervegetatie. Op
zoek naar voedzame wortels werden
alle waterplanten uitgerukt en de bo
dem flink en herhaaldelijk beroerd.
Gevolg was een kale, troebele put die