Bruine kikker in de Groote Henricuspolder Half maart van dit jaar zag ik fietsend naar mijn werk net buiten Oostburg een kluwen kikkerdril in een sloot lig gen. Ik zette m 'n fiets aan de kant om de eiklompjes, die kort te voren door parende Bruine kikkers waren gepro duceerd, wat beter te bekijken. Van de makers geen spoor, behalve de wirwar van gelei met duizenden zwarte stipjes. Afgaande op onderlinge kleurnuances en verschil in grootte kon ik het dril destilleren tot 22 afzonderlijke ei klompjes. Deze vondst was de aanleiding een klein, niet wetenschappelijk onder bouwd onderzoekje te doen naar het voorkomen van de Bruine kikker in onze streek. De vraag was of de Brui ne kikker nog immer een algemene verschijning is zoals de boeken ver melden of dat het beestje stilaan een zeldzaamheid is geworden. Plan van aanpak Ik besloot een polder, als een min of meer duidelijk afgebakend gebied, te nemen als onderzoeksgebied. Het werd de Groote Henricuspolder (ca. 405 ha) ten noordwesten van Oost burg. Het is een open polder met ver spreid een aantal boerderijen, veel akkerland, enig weidegebied, dijkli- chamen, verharde en onverharde wegen en het belangrijkste: een groot aantal sloten. In de week van 21 tot 28 maart heb ik te voet bijna alle sloten en slootjes in de Groote Henricuspolder afgestruind op zoek naar dril van de Bruine kik ker. Turend in het open water en tus sen de watervegetatie op zoek naar de geleiachtige eiklompjes. In totaal heb ik in die week ongeveer 11 km sloot onderzocht. Alleen de brede hoofdafwatering en De Reep in clusief de Henricusput zijn niet onder zocht. De voornaamste reden lag in een gebrek aan tijd, maar ook in mas sale aanwezigheid van vis (Karper e.d.) die dit water ongeschikt maakt als voortplantingsbiotoop. Door de ac tiviteiten van de vis blijft het water troebel en ontbreekt de noodzakelijke watervegetatie. Resultaten In totaal zijn verspreid over het hele gebied 24 afzetplaatsen gevonden met in totaal 116 eiklompjes. De grootste afzetplaats bestond uit 22 eiklompjes en de kleinste uit slechts één klompje. Veel van de afzetplekken bevonden zich in een sloot die min of meer in oost-westrichting was gelegen. Wel licht heeft dit te maken met het groter aantal uren zonlicht waaraan de sloot blootgesteld wordt en waardoor de lar ven zich in het warme water sneller kunnen ontwikkelen. N Voortplantingsbiotoop Alle afzetplekken bevonden zich in sloten met een waterdiepte van 10 tot 20 cm. Het wateroppervlak was ge middeld 100 cm en hoogstens 150 cm breed. In geen van de vallen was er sprake van stroming. Het water was redelijk tot zeer helder, maar soms tijdelijk vertroebeld door slobberende eenden die juist waren; opgevlogen. Ook activiteiten van de Muskusrat veroorzaakten plaatselijk een teruggang in de helderheid. De meeste afzetplekken waren be groeid met oever- en watervegetatie; slechts in twee gevallen werden ei klompjes drijvend aangetroffen in on begroeid, troebel water. Alg De meest algemene waterplant was Stomphoekig sterrekroos (Callitriche obtusangula). Plaatselijk vormde deze plant zelfs flinke onderwaterdekens waarbovenop de dril was gelegd. Op andere plaatsen was Slanke waterkers (Rorippa microphilla) de allesover heersende soort. In deze vegetatie zijn geen eiklompjes aangetroffen. Waar schijnlijk omdat het blad van deze plant, in tegenstelling tot het Sterre kroos, tijdens de voortplantingstijd al boven het wateroppervlak uitgroeit. Hierdoor is het water waarin de eitjes worden afgezet, voor de kikkers onbe reikbaar. Naast deze algemene soorten zijn ook eiklompjes aangetroffen in een vegetatie bestaande uit Rietgras

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1999 | | pagina 6