ciale wanten gebruikt, zgn.
Westers handschoenen, gemaakt
van stug leer, die door de arbei
ders zelf betaald moesten wor
den. Een hele uitgave voor die
tijd gezien het bedrag van Hfl
10,00 dat ervoor neergeteld
moest worden. Met dit zware,
vervelende werk kon slechts HFL
2,50 per dag extra verdiend wor
den! Het snoeien moest soms
onder barre omstandigheden,
b.v. als de hagen onderge
sneeuwd waren, gebeuren en
maar al te dikwijls tussen de mid
dag, wanneer b.v. op de Marolle-
put gewerkt werd en bij Laban
Jansen de verkleumde voeten
gewarmd konden worden aan
van te voren op de buzekachel
opgewarmde plavuizen. Daarna
moest het afkomende hout nog
opgeruimd worden. Hierbij was
nog een voordeeltje te behalen,
als de boer tenminste het nog
weinige bruikbare hout niet
opeiste: meidoornmusters (lang
ca. 1.00 m., doorsnee ca. 0,30 m.)
met wat dik hout onderin (knip-
pels), waren een welkome aan
vulling op de houtvoorraad.
Om de koeien te behoeden voor
ingetrapte doorns, werd zorgvul
dig de rest opgereven en onder
de haag verwerkt.
Prikkeldraad
Prikkeldraad begon in de jaren
1920-1930 ook hier al een rol te
spelen: uit voorzorg werden aan
de buitenkanten rond de hagen
al vermaken geplaatst, waarbij
toen ook al - in tegenstelling tot
wat ik tot nog toe aannam, nl.
dat er eigen hout gebruikt werd-
'perkoenpalen' (gecreosoteerde
palen) gebruikt werden.
Haag
Waar ik nog het meeste be
nieuwd naar was, is de vraag hoe
men indertijd zonder behulp van
prikkeldraad, de beesten in een
nieuwe wei bij elkaar hield, afge
zien van het 'wachten' ervan.
Gerard en zijn vader wisten het
me haarfijn te vertellen aan de
hand van een voor
beeld: de weie van
de Brune op de
Marolleput was tot
1891 nog bouwland;
in dat jaar werd de
akker ingezaaid met
haver en gras, mei
doorns vanuit de
omtrek werden ver
zameld en rondom
ingeplant. Het eerste
jaar werd de haver
ge-oogst, waarna het
gras kon doorgroei
en. Het voorjaar daarop konden
de beesten erop, met een koei-
ewachter, net zolang tot de haag
voldoende uitgegroeid was. Een
andere mogelijkheid was dat er
net zolang op het perceel
geteeld werd tot de haag vol
doende veekerend was, waarna
pas gras ingezaaid werd.
In de hagen kwamen, behalve
meidoorns ook nog twee soorten
bramen voor, waarvan de late en
zoetste soort "sukerbraom'n
genoemd werd, en verder nog
Essen, Sleedoorn, Vlier en Olmen;
opgaande bomen kwamen prak
tisch niet voor.
Bij de soorten vogels die in de
hagen broedden, kwamen we
niet verder dan de bekende
merels, mussen en lijsters; tijd om
hiernaar te kijken was er toen
niet, er moest hard gewerkt wor
den. Dergelijk werk werd alleen
door de meest naarstige arbei
ders gedaan!
Troenken
Van de gelegenheid werd ook
gebruik gemaakt - nu het
gesprek over de hagen ten einde
liep en de echtelieden het nog
niet beu waren - om nog het een
en ander over 'troenken kappen'
te vragen, want dat had Van de
Velde vanzelf ook volop gedaan,
zowel voor 'de baas' als voor
zichzelf.
Hij herinnerde zich nog levendig
dat aan de oostkant langs de
Reep vanaf het hof een wei liep
met daarin populieren en olmen
en achterin minstens 400 knotbo-
men. Knotwilgen werden om de
7 jaar geknot, terwijl knotpopu-
lieren enkele jaren later volgden.
Indien men voor zichzelf hout
Oude meidoornhaag waarin het uitbuigen van takken
nog zichtbaar is.
nodig had, moest men de zoge
naamde houtkoopdagen afwach
ten, waarbij een deurwaarder
'kopen' knotbomen bij opbod
aan de man bracht, die varieer
den van 20-25 stuks in een koop,
waarvan iedere stam geblest en
genummerd was.
Musters
Musters moesten aan zekere
voorwaarden voldoen, zeker
indien men ze aan bakkers wilde
verkopen: lengte ca. 1.00 m.,
doorsnee ca. 0,30 cm. en onderin
minstens 5 dikke knuppels, niet
alleen om een flink vuur te krij
gen, maar ook om ze, door de
min of meer vlakke onderkant,
gevormd door de knuppels, goed
te kunnen tasten bij het maken
van een 'musterdvumme'. De
musters werden, toen van de
Velde nog jong was, met 'wied-
ouwwissen' (wilgentenen)
gebonden, later met persdraad.
Ons geanimeerde gesprek eindig
de met een illustratie, hoe men
door hard werken aan de kost
kwam: na het rooien van olmen
bomen, mochten de knechts de
resten die in grond achtergeble
ven waren, de '"éshaoten" 'gra
tis' en voor niks hebben. Ze wer
den uitgegraven - een beulen
werk, vervolgens bijgewerkt en
verkocht als kapblokken aan
slachters en als voeten voor aam
beelden aan smeden.
Het was een welbestede achter
middag.
19 't duumpje herfst/winter 2/3 '00