Figuur 2: De inrichting van het deel van de Sophiapolder waarvoor een ontgrondingsvergunning is verleend.
WATtTR iMUmilt HUIDIG MAAIVELD
MOERAS BEPLANTING
HAT SCHRAAL GRAS./ND AFWATERING
Rietorchis, Grote keverorchis,
Kruipwilg, Strandduizendgulden-
kruid en Stijve ogentroost.
Voor de ontwikkeling van boven
staand natuurdoeltype is het van
belang dat de waterhuishouding
van het gebied wordt aangepast.
De lage peilen in het Uitwate
ringskanaal zorgen in de huidige
situatie voor een te lage grond
waterstand in het gebied.
Daarnaast worden delen van het
gebied die in contact komen met
het oppervlaktewater verrijkt
met voedingsstoffen.
Om deze redenen wordt het
Uitwateringskanaal verlegd naar
de noordzijde van het gebied. De
invloed van de lage waterstan
den in het kanaal wordt dan
beperkt. Daarnaast kunnen hier
door natte en vochtige terrein
condities worden gecreëerd die
niet onder invloed staan van het
oppervlaktewater uit het kanaal.
In het natuurgebied de Plate is
een kleine populatie Boomkik
kers aanwezig. Door bij de inrich
ting van het gebied rekening te
houden met de biotoopeisen van
de Boomkikker bestaat een reële
kans dat deze amfibieënsoort
zich in het plangebied vestigt.
Het oostelijk deel van de
Sophiapolder wordt ingericht
met afwisselend struweel, gras
land, rietland en open water, het
voortplantingsbiotoop voor amfi
bieën.
Het Uitwateringskanaal is aange
duid als hoofdmigratieroute voor
de Otter met het gebied tussen
Oostburg en Aardenburg als
potentieel leefgebied. De Otter is
in Zeeland uitgestorven. Een van
de knelpunten bij herintroductie
is het ontbreken van voldoende
migratieroutes tussen de poten
tiële leefgebieden. Het realiseren
van een nat natuurgebied vormt
een belangrijke stap in het her
stel van het leefgebied van de
otter.
Streefbeeld
Voor het bepalen van de gewens
te ontwikkelingsrichting voor
natuur en landschap in de
Sophiapolder vormen historische,
geologische en ecologische refe
renties een leidraad. Voor de
Sophiapolder is gekozen voor het
visualiseren van de voormalige
Passageule kreek na aanleg van
de Bakkersdam in 1786 en vóór
de inpoldering in 1800. In deze
periode liep de kreek dood op de
Bakkersdam en slibde langzaam
dicht.
Naast de nieuw te graven kreek
zijn de vochtige en lage delen
met voedselarme natte graslan
den aspect bepalend. In de kreek
staat de vegetatieontwikkeling
onder invloed van zoet opper
vlaktewater. Hier kunnen
Paarbladig fonteinkruid en Klein
kroosvaren tot ontwikkeling
komen. Het open water dient als
fourageerplek voor vleermuizen
als Meervleermuis en Mops
vleermuis en voor vogels. Naast
broedvogels als Dodaars, Ijsvogel,
Geoorde fuut. Roerdomp, Water
snip en Zwarte stern, zullen ook
trekvogels als Grauwe gans,
Krakeend, Pijlstaart en Aalschol
ver van deze mogelijkheid pro
fiteren.
Op de zandige oeverlanden langs
de kreek wordt de ontwikkeling
van schraal grasland en hooiland
nagestreefd. De soortenrijkdom
aan hogere planten in dit type
graslanden kan zeer hoog zijn.
Doelsoorten voor dit natuurdoel
type zijn onder meer Dwerg-
bloem, Dwergbies, Fraai duizend-
guldenkruid, Parnassia, Groen-
knolorchis en Platte bies. Deze
graslanden zijn ook van belang
voor zeldzame broedvogels als
Kemphaan en Zomertaling.
In de laagten op de zavelige
delen kan het natuurdoeltype
rietland en ruigte tot ontwikke
ling komen. Deze vegetaties zijn
van belang voor onder meer
broedende rietvogels, waaronder
Dodaars, Porseleinhoen en
Roerdomp.
De hoger gelegen delen langs de
rand van het gebied komen in
aanmerking voor de ontwikke
ling van bloemrijk grasland.
Plaatselijk zal een steile kreekoe
ver dienen als broedbiotoop voor
de Oeverzwaluw.
Door aanplant van struweel en
de aanleg van drinkpoelen in de
vorm van kreekrestanten in de
directe nabijheid van de Plate
worden voortplantingsbiotopen
voor amfibieën gerealiseerd. De
afwisseling van grasland met
struweel en rietland maken de
Sophiapolder ook geschikt als
leefgebied voor Paapje en Patrijs.
Uit: Rapport Natuurontwikkeling
Sophiapolder Provinciale werkgroep
Natuurontwikkeling
WNO 99/08
't duumpje winter 4I'01