Zeeland
Sjaak Herman
Over bomen kun je uren bomen. Niet
alleen over kappen, maar ook over
de soort. Recent nam René
Beijersbergen een stevig standpunt
in en uiteraard zijn er ook binnen 't
Duumpje mensen met een uitgespro
ken mening.
Deze kreet sprak mij als fervente
knotbomenliefhebber wel aan,
maar gaandeweg het betoog
begon mijn enthousiasme danig
te bekoelen door de wijze waar
op het onderbouwd werd.
Het gehele verhaal ademt in mijn
ogen een sfeer van eenzijdig
heid, wellicht verstrekt door een
leemte in zijn dendrologische-
en landbouwkundige/cultuurhis
torische kennis van Zeeland,
zoals hieronder blijkt.
1. Zeeland is van nature een
open poldergebied, met flora en
fauna die bij dat open, brak-
natte landschap hoort;
2. Opgaande bomen zijn nefast
funest. Red.) voor bepaalde
ecosystemen;
3. Populieren zijn exoten waar
alleen maar algemene vogelsoor
ten in huizen, of het moesten
roofvogels zijn die alleen maar
nestrovers zijn;
4. Populieren maken ca. 95
van randbeplantingen uit;
5. Populieren zijn na zo'n 30 jaar
"op".
In de PZC van 31 maart van dit
jaar stond een artikel met de
kop: "Eigenlijk moetje alleen
maar knotbomen in Zeeland zet
ten". Hierin hield René
Beijersbergen - hopelijk op per
soonlijke titel - als medewerker
van Het Zeeuwse Landschap een
pleidooi om in Zeeland in het
buitengebied, vooral rond
natuurgebieden, bomen maarte
weren.
Aan de hand van onderstaande
weerleggingen moge dat duide
lijk zijn.
Ad 1: De term "van nature" is
een zeer relatief begrip; het ligt
er maar aan hoe ver je terug
gaat in het verleden: direct na
een indijking waren er grazige
schorren, die beweid werden
door grote kuddes schapen, ergo,
een kaal landschap. Ga je daaren
tegen niet zover terug, pakweg
tot rond 1900, dan was Zeeland
in het buitengebied hoofdzake
lijk bedekt met een mozaïek van
boerderijen, omringd door
boomgaarden en met opgaande-
en knotbomen en hagen beplan
te weiden, terwijl in de laaggele
gen weiden honderden kilome
ters meidoornhagen als beschut
ting en veekering dienden.
Verder waren op de dijken, waar
aan grote delen van Zeeland en
vooral West-Zeeuws-Vlaanderen
o.a. zijn eigenheid ontlenen,
honderdduizenden knotbomen
te vinden. De reden daarvan was
dat een dijk, landbouwkundig
gezien, alleen maar gebruikt kon
worden als weide, en door knot
bomen aan te planten bracht dat
extra geld in het laatje.
Bovendien was er aan de kust
enorm veel rijshout nodig voor
stuifschermen en dijkbelopen,
waardoor vooral knotbomen
ook voor de kustverdediging van
betekenis waren; de historische
topografische atlas met kaarten
van rond 1900 laat alles nog eens
overtuigend zien.
In de zandstreken trof men zo
mogelijk nog meer beplantingen
aan, o.a. in de vorm van elzen-
meten op Schouwen en elskan-
ten op het dekzandgebied.
Dergelijke landschappen moeten
een waar lusthof geweest zijn
voor een grote diversiteit aan
organismen, waar ieder zijn bio
toop had, en daar gaat het toch
om in de natuur: diversiteit en
geen monoculturen!
Ik besef dat een dergelijk land
schap niet meer in zijn geheel
mogelijk is, maar in kleiner ver
band wel. Helaas kiest Het
Zeeuwse Landschap daar, samen
met de werkgroep Natuuront
wikkeling van de provincie, in
het algemeen niet voor, getuige
de relatief grootschalige, op 1
doelsoort gerichte inrichting van
nieuwe natuurgebieden; op die
manier is de diversiteit minimaal,
en je kunt je afvragen of hiermee
10 't duumpje 7/2 '07