Grondeleenden
en steltlopers
3
t*
fois
Marc Buise
Onder deze titel verscheen dit voorjaar een uitgebreid rapport
waaraan door leden van de vogelwerkgroepen van zowel 't
Duumpje en De Steltkluut is gewerkt. Een hele krachtprestatie
weer, zeker als we bedenken dat dit al de vijfde keer is in een
reeks die in 1983/84 is begonnen. Verder zijn er de telgegevens
van het Atlasproject 1973-77 die ten grondslag liggen aan de
eerste Nederlandse broedvogelatlas. Omdat deze vogelgroepen
al lang in de belangstelling staan, zijn ze goed te gebruiken als
indicatoren voor de veranderingen in ons landschap die zich de
afgelopen 60 jaar hebben voorgedaan. Het zijn karakteristieke
bewoners van het authentieke Zeeuws-Vlaamse landschap met
zijn schorren, polders, dijken en kreken.
Met name de kreken zijn van bij
zonder groot belang voor deze
vogels. We kunnen steltlopers en
grondeleenden ook onderverde
len in pioniervogels en weidevo
gels. Pioniers zijn de soorten die
broeden op kale bodems zoals
stranden, aanspoelsel (veek),
droogvallende slijkstranden in
kreken, droogtegevoeiige plek
ken in akkers (vaak naast steil-
randen bij kreken; de oude
afslagranden van schorren) maar
ook het verharde talud van de
Wes-terscheldedijken.
Infrastructurele werken die
gepaard gaan met opspuitingen
zijn eveneens bijzonder in trek.
Weidevogels bewonen grazige of
daarop gelijkende vegetaties. We
denken dan aan rijpe schorren
met strandkweek, zeebies of
zoutmelde, maar ook aan allerlei
soorten weiland (zowei droog als
vochtig), bermen en zelfs op
akkers.
Inventarisaties
De vorige vier inventarisaties
werd telkens geprobeerd zoveel
mogelijk het weiland van de
streek volledig te inventariseren.
Minder aandacht was er voor het
akkerland. In de praktijk bleek
een volledige inventarisatie door
gebrek aan mankracht ondoen
lijk. Gedurende deze inventarisa
tie hebben we een andere
methode uitgeprobeerd. Het idee
daartoe was al ontstaan tijdens
de uitwerking van het vorige rap
port.
Er zijn twee parallel lopende
onderzoeken gedaan:
Zeeuws-Vlaanderen is verdeeld in
telgebieden. Een aantal telgebie-
den dat min of meer landschap
pelijk bij elkaar hoort, is samen
gevoegd tot een telserie. Van
elke telserie werden enkele tel
gebieden geselecteerd (ongeveer
10-15% van het oppervlak) en
daarin moesten alle soorten wor
den geïnventariseerd. De nadruk
lag echter op wilde eend, kievit
en scholekster. Daartoe werden
ook gebieden gekozen met een
minimum aan natuurlijke bioto
pen. Het doel was een overzicht
te krijgen van de dichtheid van
die drie soorten in de reguliere
landbouwgebieden. Totaal is
30% van de streek op die manier
bewerkt. Totalen zijn verkregen
door extrapolatie.
Het tweede onderzoek bestond
uit de inventarisatie van alle
natuurgebieden, dat wil zeggen
alle gebieden met een potentie
voor andere soorten dan het
genoemde drietal. In het kader
van dit onderzoek is ongeveer 14
van de streek geïnventari
seerd. Het doel was de totaalaan
tallen van alle andere soorten te
bepalen en tevens aanvullingen
te verkrijgen met betrekking tot
wilde eend, scholekster en kievit.
Ook de buitendijkse gebieden
vallen hieronder, met uitzonde
ring van Saeftinghe. Dat gebied
vereist een andere aanpak van
wege de enorme uitgestrektheid
en het getij. In 2004 werd dit
gebied voor het laatst volledig
op broedvogels gekarteerd. In
2006 werd het beweide deel
geïnventariseerd alsmede 4 BMP
plots.
ledereen werd uitgerust met een
set kaarten en een uitgebreide
instructie. Bovendien werd op 6
Berekende aantallen en gemiddelden per telserie van wilde eend,
scholekster en kievit
Serie
WE
SC
KI
OPP. (ha.)
X WE
X SC
X KI
B100
462
42
89
2795,8
16.52
1.50
3.18
B200
375
36
99
2287,3
16.39
1.57
4.33
B300
440
25
188
3184,7
13.82
0.79
5.90
B400
467
31
220
3469,5
13.46
0.89
6.34
B500
496
46
167
4671,8
10.62
0.98
3.57
B600
327
27
32
1845,3
17.72
1.46
1.73
B700
182
19
74
2831,9
6.47
0.67
2.61
B800
388
28
73
4104,8
9.45
0.68
1.78
B900
221
11
71
4151,3
5.32
0.26
1.71
WZVi
3358
265
1013
29342,4
11.44
0.87
3.45
ZVI
7462
747
2390
71386,2
10.45
1.05
3.35
6 't duumpje 1/2 '07