Slakkeninventarisatie Nummer Een Door: Harry Raad Op 18-12-2007 bezocht de Slak- kenwerkgroep KNNV-Afd. Bevelan der) Nummer Een, binnen- en bui tendijks ter hoogte van het gemaal Ckm-hok 30-378). Ditmaal waren Jaap Woets en ondergetekende aanwezig. De locatie De inventarisatie is uitgevoerd op de oever van de Westerschelde bij het buurtschap Nummer Een. De terrein typen die bezocht werden zijn: oever watergang, oevers dijksloten, bebost dijktalud, oostzijde mond uitwatering en recreatiebos. De geschiedenis van West Zeeuws- Vlaanderen is, met inachtneming van de zeeïnvloed, nogal ontstuimig verlopen. Diverse bronnen zijn daar voor geraadpleegd, waarvan Wilderom [1973] het meest informatief was. Een oorspronkelijk beeld van vele eilandjes, gescheiden door diepe geulen, doet zich aan ons voor. Het huidige polder patroon komt pas tot ontwikkeling na de 80-Jarige Oorlog. Onze locatie ligt ter hoogte van de noordwestelijke punt van de Hoofdplaatpolder, een aandij- king uit 1778. Aan de noordzijde van deze polder is stapsgewijs veel land verloren gegaan. In 1816 werden bij Nummer Een inlagen aangelegd die echter tot in onze tijd standhielden. Ze zijn bij de dijkwerken in de periode 1959-'63 buiten de primaire zeewering komen te liggen en in 1994 ingericht als hoog schor, het natuurgebied Voor land Nummer Een. De huidige uitwa tering stamt uit 1887/'88 en doorsneed de voormalige inlaag met zijn monding, of in vaktaal: suatiegeul. Westelijk van die monding is nu nog steeds een dijkrestant van de Hoofdplaatpolder aanwezig uit 1778. Het heeft nu geen waterkerende functie meer, maar biedt wel bescherming aan het buitendijkse deel van de uitwatering. De noordwestzijde van het buurtschap Nummer Een lag tot 1968 pal aan de Westerschelde. Het boscomplex dat er nu vóór ligt is een recente inpolde ring in het kader van het rechttrekken van de zeedijken, de Deltadijken. Hier mondde ooit het Nieuwenhavense Gat - een zeearm tot aan Oostburg - uit in de Westerschelde. De afdamming van het restant van de zeearm vond in 1744 plaats bij de realisatie van de Nieuwenhavenpolder. De monding van het Nieuwenhavense Gat zal zandig geweest zijn, wat misschien nu nog is te herkennen aan de zandhoek tussen dit bospoldertje en de Hoofdplaatpol der. Het zand verstuift en geeft aan het dijkrestant bij de uitwatering een duinachtig karakter. Met deze geschiedenis wordt een beeld gegeven van jonge gronden met veel menselijke invloed. Vergra ven gronden wisselen af met weinig gestoorde kleiafzettingen en recente aanzanding. Die gronden zullen alle een hoog kalkgehalte gemeen hebben. De relatief jonge polders, nieuwland- polders, zullen door hun hoge ligging weinig zoutinvloed kennen. Gegevens over het zoutgehalte in het binnenwa ter zijn niet nagegaan. Aanvoer van zout via kwelwater (dijksloten) en via aangevoerd polderwater (hoofdwater gang) is niet uit te sluiten. Door de variatie in de terreintypen en de bodems leent deze locatie zich voor succesvol slakkenonderzoek. Het succes van vondsten in het oppervlak tewater kan getemperd worden door zoutbronnen of waterverontreiniging. Bij uitwateringsgemaal De slakkeninventarisatie begon bij het gemaal aan de zeedijk, waar Jaap zijn jeep parkeerde op de kruising Mage- reind-Gemaalweg. Het was winters, rond het middaguur was het laagje rijp op de weg nog steeds niet gesmolten. Vanaf de Gemaalweg hadden we aan de oostzijde 'nieuwe natuur' in ontwik keling gezien; vers afgeschaafd land, waar vooralsnog weinig te zoeken was. Het leek handig meteen bij het gemaal in de watergang te kijken. We liepen de dijk af naar het gemaal, waar hoogwaardig hekwerk ons de toegang tot het water versperde. Verderop, was aan de oostzijde van de watergang vast wel wat te vissen. Die situatie bleek ongunstig door een oever met beschoeiing en een te diepe waterbo dem. Bij het gemaal had het vissen op de met steen bestorte waterbodem ook weinig zin. Geen slakken uit de water gang dus! Jaap haalde uit het talud van de watergang wel de nodige slakken. Het bleek te gaan om Gewone tuinslak, Bruine blinkslak, Grote kartuizerslak en Behaarde slak, zowel levend als leeg/ verweerd. De wat moeizame tocht naar deze oever gaf dus toch resultaat. We liepen terug naar de zeedijk om ons geluk te beproeven in het struweel en bos op het talud. De voet van de dijk leverde opnieuw slakjes, voorna melijk dezelfde soorten als op de oever van de watergang. We vonden twee lege huisjes van de Grofgeribde gras slak, niet echt vers. Grasslakken waren op deze 'kuststek' wel te verwachten, maar niet zozeer in dit struweel. In het verzamelde strooisel kwam ik thuis levende Kleine kristalslak, Geribde jachthorenslak en Glanzende agaat horen tegen. Bij het verzamelen van het strooisel kwam er wegverhardings materiaal tevoorschijn, glasachtige, groene brokken. Het is veelgebruikte ovenslak, waarvan de herkomst me nog niet bekend is. Meer oostelijk ging het struweel over in een rijbeplanting van populieren. We hebben daar niet gezocht, wel in het dijkslootje, dat ook een nieuw element vormde. Bij een duiker heb ik naar slakjes gevist, terwijl Jaap verderop de bagger op de kant doorzocht. De sloot was bruin door vrijkomend ijzer uit kwelwater. Ik zag wat kleine slakjes en nam gezeefd bodemmateriaal mee. Die bagger bleek een groot aantal Jenkins' waterhorens te bevatten. Het ging om Slanke horens met veel bruine ijzer aanslag. De levende dieren maakten de determinatie gemakkelijk, de voel sprieten van deze slakjes hebben geen lichte pigmentkorrels en de kleine

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2008 | | pagina 12