duidelijk dat geen van de bijzondere vlinders die in 2006 waren aangetrof fen zich hier kon handhaven. Er was wel een andere verandering in de vlinderpopulatie zichtbaar. Leden van onze werkgroep tellen sinds 2004 ieder jaar op verschillende locaties nachtvlinders. Er zijn echter ook drie locaties waar elk jaar wordt geteld. Twee daarvan zijn De Plate bij St. Kruis en de Olieslagerspolder in Retran- chement. Twee nogal verschillende locaties. De meeste lezers kennen De Plate als een nat gebied. De plek in de Olieslagerspolder waar wordt geteld is daarentegen erg droog. Het is zand grond met een grondwaterstand van zo tussen de -1,80 tot -2,60 meter. Op De Plate werden [voor een klein deel] andere vlinders gezien dan in de Olieslagerspolder. Het betrof soorten die volgens meer dere beschrijvingen gebonden zijn aan een vochtige omgeving. Dat leek dus logisch. De beschrijvingen van de leefgebieden van nachtvlinders zijn echter niet een duidig, veel is nog onbekend, vandaar het woord "leek". Vol verbazing zagen we dit jaar in de Olieslagerspolder soorten verschijnen die tot dan toe al leen op De Plate waren waargenomen. De vraag is of dat samen hangt met de Nonagria typhae [Hans van Kuijki Plate beschikbaar. Daar namen in 2008 de aantallen van enkele van de soorten die voor het eerst in de Olieslagerspol der werden gezien af maar het is maar zeer de vraag of dat het gevolg is van natuurlijke veranderingen. Zoals be kend is een groot deel van De Plate op de schop gegaan waardoor vergelijking met voorgaande jaren moeilijk is. Pas na verloop van een aantal jaren is het mogelijk hier uitspraken over te doen. Om te zien wat de opwarming van de Aarde teweeg brengt is het belangrijk met een open blik naar de natuur te kijken en zorgvuldig de veranderingen waar te nemen en te registreren. Dit registreren is vooral belangrijk voor de toekomst. Op dit moment worden nogal eens uitspraken gedaan over de invloed van de opwarming van de Aarde waarbij gegevens worden ver geleken die niet met elkaar vergeleken kunnen worden omdat er bijvoorbeeld in het verleden onvoldoende gegevens verzameld zijn of de registratie niet zorgvuldig is geweest. Als wij dat wel goed doen kan men over een groot aantal jaren nog met een gerust hart teruggrijpen op die waarnemingen. natte zomers (die worden toegeschre ven aan de opwarming van de Aarde). Toen ik daarover sprak met Anton Baaijens Cnachtvlindercoördinator voor het Zeeuwse inventarisatieproject maar ook actief op vele andere ter reinen m.b.t. insecten) vertelde hij me dat het hem was opgevallen dat er de laatste twee jaren meer zweefvliegen die normaal in natte gebieden worden aangetroffen ook op drogere plekken waren waargenomen. De verandering schijnt zich dus niet te beperken tot alleen nachtvlinders. Het is de vraag of dit proces zich voortzet en of het zich ook bij andere diersoorten en planten voordoet want dan zou het zo kunnen zijn dat soorten die in een bepaald gebied erg zeld zaam zijn en waarvan gedacht wordt dat ze alleen daar voorkomen ineens ergens anders verschijnen. Het voorgaande roept natuurlijk ook de vraag op wat er gebeurt met de oor spronkelijke leefgebieden. Wij hebben daarvoor alleen de gegevens van De Pelosia obtusa, Klein muisbeertje Hans van KuijkJ.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2008 | | pagina 13