Bijen in West -Vlaanderen Final countdown of zonnige toekomst Hans van Kuijk Onder deze titel vond in Knokke op 17 april een symposium plaats met als doel het brede publiek warm te maken voor de zorg voor zowel honing bijen als wilde bijen en om mensen aan te zetten tot actie. Op het sympo sium vertelde een aantal deskundigen over bijen, hun leefgewoonten, de stand van zaken en wat we kunnen doen. Hierna een verslag van Hans van Kuijk. De deelnemers werden verwelkomd door de burgemeester van Knokke- Heist, Graaf Leopold Lippens. In zijn openingswoord stipte hij een aantal zaken aan waarop later door andere sprekers dieper werd ingegaan. Hij pleitte voorts voor meer bijen in de stad. Kris Struijf van het Provinciaal Natuurpark Zwin ging in op de beeldvorming rondom insecten. Er zijn er omstreeks 1 miljoen beschreven, waarvan 5000 soorten met ergerlijke, gevaarlijke, ziekteverwekkende of vernielzuchtige eigenschappen en ge woonten. Deze groep heeft in belang rijke mate bijgedragen aan het slechte imago van insecten. Men denkt vaak aan muggen, bromvliegen en wespen en pas later aan vriendelijke insecten als vlinders. Maar ook insecten zelf dragen bij aan de negatieve beeldvorming en worden als lastig of gevaarlijk aangezien terwijl ze dat niet zijn. Dat is het gevolg van "mimicry" waarbij ongevaarlijke soor ten opvallend veel gelijkenis tonen met soorten met een kwalijke reputatie. Die gelijkenis is bedoeld om belagers af te schrikken. Insecten zijn nuttige dieren die een belangrijke functie vervullen in de bio diversiteit. Ze zorgen niet alleen voor bestuiving maar zijn ook een belang rijke voedselbron voor mens en dier en zijn onze bondgenoten in de strijd tegen plagen. De volgende spreker, Dries Laget van de Universiteit van Gent, ver telde over de bedreigingen voor bijen. Sinds 1996 is er vooral in Europa een onverklaarbare wintersterfte onder bijen. In Amerika heerst sinds 2006 de colony colapse disorder (CCD), het op onverklaarbare wijze ineenstorten van bijenvolken, die al tot een sterfte van 38°/o van de bijen heeft geleid. De wintersterfte onder bijen in Europa was voor 1985 5%, na 1985 10% en na 1996 20%. Er zijn overigens grote verschillen per land. Zo was er in 2007 in Italië een sterftecijfer van 40-50% en in Denemarken maar 7%. Mogelijke oorzaken voor de sterfte zijn de Varroa-mijt, virussen, eenzijdig of gebrekkig voedselaanbod, pesticiden, Nosema en wellicht nog andere onbe kende factoren. De Varroa-mijt is een exoot, afkomstig uit Azië. Deze parasiet plant zich voort in het bijenbroed en tast daar de larven (en daarmee de toekomstige bijen) aan. De mijt is in het najaar in grote getale aanwezig, terwijl er dan juist minder broed wordt aangemaakt. De bijen in het gebied van herkomst hebben zich aangepast aan de mijt. De bijen hier hebben nog geen afweer ontwikkeld. Er zijn bij bijen al 19 virussen vastge steld, waarvan een deel van kast naar kast en van bij naar bij wordt over gedragen door de Varroa mijt. Een te hoge infectie zorgt ervoor dat de bijen niet meer kunnen vliegen of verlamd raken. Nosema is een eencellige die in de darmen van de bij leeft. Vroeger was er Nosema apis, maar die soort is ver dreven door Nosema ceranae, die veel agressiever is en het jaar rond de bijen onder druk plaatst. Een verarming van het milieu zorgt voor een verminderd en minder geva rieerd voedselaanbod. Een bijenvolk heeft 40 kg stuifmeel nodig om het jaar rond te komen en als dat er niet is of te eenzijdig is, dan worden er te weinig nieuwe bijen aangemaakt. Bij wilde bijen doet de achteruitgang zich voornamelijk voor bij specialis ten. Het betreft soorten die specifieke habitatseisen hebben, monolectische soorten (soorten die hun stuifmeel op een enkele plantensoort verzamelen), oligolectische soorten (soorten die hun stuifmeel op een beperkt aantal nauw verwante planten verzamelen), univol- tiene soorten (soorten die slechts een generatie per jaar voortbrengen) en niet-migrerende soorten. Een probleem bij het onderzoek naar bijen is dat er weinig historische data zijn maar ook het aantal recente data is beperkt. Verder gaat het om een moeilijke taxonomische groep. Soorten zijn vaak pas onder de microscoop van elkaar te onderscheiden. Bart Vandepoele van VBNC (Vlaams Bezoekers- en Natuur- educatie Centrum) De Nachtegaal (De Panne) bracht in beeld hoe we bijen kunnen helpen. Hij liet plaatjes zien van bijenhotels en Vertelde over de leuke namen die mensen aanspre ken zoals behangersbij, metselbij, slobkousbij, maskerbij en zandbij. ledereen kent wel de honingbij maar het is belangrijk dat we solitaire bijen beter leren kennen en kinderen erbij betrekken want dat zijn tenslotte de toekomstige natuurbeschermers. Onbekend maakt onbemind en wat we kennen daar kunnen we van houden en waarschijnlijk vinden we het dan ook jammer als het zou verdwijnen, zo betoogde hij. De volgende spreker zal voor veel lezers bekend zijn: Chiel Jacobusse van Stichting Het Zeeuwse Land schap. Omgang met wilde bijen en honingbijen in Zeeuwse natuurge bieden was het onderwerp dat hij belichtte. Wilde bijen leven in aller lei biotopen. Sommige soorten zijn gebonden aan schorren of duinen, andere aan heidevelden of bossen of bloemrijke weilanden. Veel bijen zijn door verschillende oorzaken typische tuinsoorten geworden.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2010 | | pagina 13