deze houten wand van takken en twijgen namelijk langzaam in elkaar. Dit bijvullen kan om de 4 a 5 jaar plaatsvinden tijdens een nieuwe knotbeurt. Ook kunnen we de lange dunne takken stevig bundelen. Lange musters in feite. De bundels worden dan tussen de stammetjes op elkaar gestapeld en vormen zo een wat stevigere brede ril. Een viechtscherm van de dunste takken, wilgentenen, heeft een kortere levensduur en geeft minder biotoopwaarde. Maar is daarom niet minder mooi en interessant. Ik heb al vlechtschermen te koop zien staan bij tuincentra. Steeds meer particulieren gaan over tot het plaatsen van een wilgen- teenscherm in hun tuintje. Ze laten er dan vaak hedra's doorheen groeien. Zowel de takkenril, de houtril als een viechtscherm worden tegenwoordig steeds meer als een afscheiding toegepast. Weer net als vroeger eigenlijk. Angelsaksische boeren trokken in de gehele middeleeuwen "dode" heggen op. De Saksische "heg" bestond uit takken die van de bomen in de bossen waren gekapt en die als staken naast elkaar in de grond waren gestoken. Daartussen waren takken gevlochten. Mooi voorbeeld van gebruik van aanwezige grondstoffen. Het belang van een takkenril en/of houtril mogen we niet onderschatten. Je moet ze zien als vervanger van de thans verdwenen heggen. De houtrillen vullen dit ontstane gat op. Net als heggen, vroeger in grote getale én meters aanwezig, zijn houtrillen Of toch maar brandhout (Roger Blaakman], in ons landschap een habitat voor onge looflijke hoeveelheden zoogdieren, vogels, planten en insecten. Zo is bijvoorbeeld bekend dat de kamsalamander met een houtril (in plaats van de verdwenen heg} in de buurt van water bijzonder in zijn schik is. En knotwilgen staan vaak bij het water. De houtril is daarnaast een ecologisch centrum waarin veel kleine dieren en planten een leefplek vinden. En tevens een toevluchtsoord voor vele dieren. Ze zorgen voor dekking en slaapplaats. Zo is de patrijs, als vogel van het open veld, gevoelig voor predators. Met name roof vogels. Patrijzen gebruiken, naast dekking voor de sneeuw in de winter, de houtril ook als afbakening van hun territorium. Kortom, voldoende houtrillen kunnen naar mijn mening de achteruitgang van patrijzen verminderen. Ze geven ook broedgelegenheid aan tal van vogels. En ze zijn, als vervanger van de heggen, beeldbepalend in ons vlakke land schap. afscheidingen gevormd. Doorgangen wor den hiermee belemmerd. Onlangs zag ik daar mooie voorbeelden van bij de parkeer plaatsen van het vogelpark in Knokke. Conclusie. Het zal duidelijk zijn. Afkomend hout uit het gewaai van knotbomen, [es, wilg of populier] wordt niet meer verbrand. Economisch gebruik van het hout zoals dit vroeger gebeurde vindt niet meer plaats. Zo haalde mijn vader staken uit de Inlaag bij Hoofdplaat. Om deze te gebruiken als droogpalen voor de was. Wel kunnen de takken en twijgen nu voor tal van mogelijk heden anders en nuttig worden toegepast. En wel zodanig dat we hiervan vele jaren kunnen genieten. Ik wil hierbij mijn oproep om het afkomend gewaai tijdens het knotten ten nutte te maken beëindigen. Dit door de lier aan de wilgen te hangen. Overig gebruik van takken uit een gewaai. De muster. Een bos takken met wat dikkere knippels er in. Ze worden nog gebruikt door de bakker in het Slijkstraatje te Groede. Musters worden na het knotten gestapeld in een vumme om te drogen. Lange takken uit het gewaai kunnen ook worden gespijkerd aan houten palen, stam men, in de grond. Zo worden eenvoudige

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2010 | | pagina 15