De zoete wraak van de meidoorn to Awie de Zwart vertelt ons over de wisselwerking tussen natuurlijke en minder natuurlijke prikkers. Oude structuren We kennen de beelden wel van oude foto's, zwart-witafbeeldingen van het vooroor logse buitengebied, pittoreske plaatjes van kleinschalige landschappen met onverhar de wegen, dijken met knotbomen en hoog opgekroonde populieren aangevuld met kleine akkertjes en weilanden. Deze laatste steevast omzoomd door strak geschoren meidoornhagen die in afwachting van de uitvinding van het prikkeldraad (1874) het vee succesvol voor ontsnapping behoed den. Het landschap was geschapen voor en door de boer, ingericht naar de behoefte van de gebruiker. Het was een nuttig land schap. Alles werd gebruikt. Het was een landschap met de meest uiteenlopende biotopen op kleine schaal bij elkaar. Een van de onbedoelde neveneffecten was een ongekend hoge biodiversiteit, een zeer rijke en gevarieerde flora en fauna. Maar het was ploeteren, hard werken, om bijvoorbeeld een meidoornheg te herstel len. Door ouderdom ontstonden er gaten in de veekering die 's winters moesten worden dicht gevlochten. Een ondankbaar werk door de scherpe doornen die zich venijnig in het vlees kunnen boren. Vooruitgang... Geen wonder dat het prikkeldraad met open armen werd binnengehaald. Het is zeer efficiënt en vraagt weinig onderhoud. Geleidelijk aan verdwenen de groene linten uit het landschap en maakten plaats voor het prikkeldraad. Maar daarmee verdween ook de heg als broedplaats voor zangvo gels, leverancier van nectar en bessen en als migratielint voor tal van dieren. Ook een groot aantal zoom- en bosplanten dat zich prima thuisvoelde in de schaduw van de heg stond plots in de volle zon. Het was het begin van een totale meta morfose van het agrarisch landschap. De tijd van de meidoornheg leek voorgoed voorbij. Toch lijkt de laatste tijd de doornen veekering op sommige plaatsen aan een opmerkelijke comeback bezig. Opmerkelijk omdat de meidoorn daarvoor een pact heeft gesloten met...jawel: het prikkel draad. Hoe zit dat? Door de streek verspreid staan vele soli taire meidoornstruiken. In mei zijn deze struweelvormers overladen met duizenden witte bloemen die op zwoele dagen een aangename zoete geur verspreiden. Op dat moment wemelt het er van de insecten: bijen, hommels, zweefvliegen, kevers en vlinders. Ze hoppen van bloem naar bloem om nectar en stuifmeel te ver zamelen en dragen zo onwetend bij aan de succesvolle bevruchting van de bloem. Enkele maanden later hangt de meidoorn vol met aantrekkelijk rode bessen. Een gedekte tafel voor lijsterachtigen als de koperwiek en kramsvogel. Zij doen zich in het najaar tegoed aan de vruchten die één voor één verdwijnen in de maag van de vogel. Om te voorkomen dat de maagzuren vernietigend inwerken op de kern van het zaad, bezit het zaadje een beschermlaagje. Dit laagje wordt tijdens de reis door het verteringssysteem een beetje aangetast. Precies genoeg om straks, terug in de bui tenlucht, het noodzakelijke vocht te kunnen opnemen om de kieming in gang te zetten. Maar voor het zover is, zoekt de vogel eerst een veilig plekje op om te kunnen uitbuiken en te ontlasten. Ze doen dat op een kleine verhoging in het landschap zodat ze een eventuele dreiging beter zien aankomen. Niet zelden vormen weidepalen en prik keldraad zo'n aantrekkelijk rustpunt. In het daaropvolgende voorjaar zien we in een strakke lijn onder de draad de uitgepoepte zaadjes massaal ontkiemen. Een paar jaar later vormen de kleine struikjes een nieuwe meidoornheg. Zo is prikkeldraad, ooit verantwoordelijk voor de ondergang, nu de rode loper voor de terugkeer van diezelfde meidoornheg.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2012 | | pagina 10