Mossen tussen de mosselen
10
de Nederlandse taal. In andere landen met
andere talen zal niemand op het idee komen
om mossen met korstmossen te verwarren.
(Neem de proef met een willekeurig tweeta
lig woordenboek!)
Mossen zijn, net als wolfsklauwen, paar
denstaarten en varens, sporenplanten. Ze
verspreiden zich niet door middel van zaden,
maar met sporen. Het verschil is trouwens
aardig ingewikkeld. De bekende, als ze rijp
zijn meestal bruine 'bolletjes op steeltjes' die
je vaak aan mossen ziet, zijn geen 'mos
bloempjes', zoals je vaak hoort zeggen, maar
sporenkapsels.
Wolfsklauwen, paardenstaarten, varens
en wat nog niet zo lang geleden 'hogere
planten' werden genoemd, zijn vaatplanten.
Ze hebben een vernuftig vaatsysteem om
voedsel te transporteren naar plaatsen waar
er behoefte aan is. Mossen hebben zo'n vaat
stelsel niet. Ze hebben ook geen wortels. Om
niet vroeg of laat bij Vlissingen of Hoek van
Holland in zee te belanden, hebben ze wel
hechtorgaantjes: 'wortelachtige' rizoïden.
Mossen nemen over hun hele oppervlakte in
water opgelost voedsel op, het transport van
dat voedsel gaat langzaam en van cel naar
cel. Mossen kunnen het voortreffelijk stellen
zonder vaatstelsel, maar er zijn op die manier
wel grenzen gesteld aan hun afmetingen.
(Overigens speelt hier het probleem van de
kip en het ei, een probleem waarover nog
wordt nagedacht).
Mossen zijn kortom sporenplanten en de
enige plantengroep die niet tot de vaatplan
ten behoort.
"Kunt u daar nu iets aan zien?" krijg ik vaak te
horen en daar wordt dan mee bedoeld: iets
over 'het milieu'. Inderdaad zijn mossen door
hun passieve voedselopname heel gevoelig
voor milieu-invloeden. In de diepste dalen
van de verzuring, in de jaren '70 en '80, kwa
men mossen in Nederland nauwelijks nog
voor. Nu de S02-uitstoot is verminderd, zijn
Hans de Bruijn doet al jaren onderzoek naar mossen in de zuidwestelijke delta,
en na zijn verslag voor onze evenknie De Steltkluut, hier zijn bijdrage toege
spitst op West Zeeuws-Vlaanderen..
Hoe een Rotterdammer aan de Over
kant komt
'Natuur' was voor mij als Haags stadskind
het 'Stille Strand', waar ik acht jaar lang bijna
woonde. Misschien ging de liefde uiteindelijk
niet zo heel diep, misschien bleef hij alleen
maar heel erg lang heel diep sluimeren. Hoe
dan ook, toen ik op een dag, bijna dertig jaar
later, ontdekte dat er in de duinen achter
dat strand familieleden van mijn sierasperge
(in de zeventigerjaren een modeplant)
groeiden, vond ik dat plotseling uiterst
interessant. Er kwamen wilde planten in de
vensterbank en op het balkon te staan en
langzaam raakte ik bekend met wat er verder
in de duinen groeide. Nog eens tien jaar
later, eind jaren tachtig, las ik een recensie
van een heel nieuw boek over mossen dat
juist was verschenen. Mossen, werd er in dat
artikel gezegd, waren niet echt makkelijk,
maar als je er eenmaal aan begon, had je
een prachtige liefhebberij voor de rest van
je leven. Je kon daar het beste 's winters mee
beginnen, want dat was voor mossen de
beste tijd, en de andere planten lieten het
dan juist afweten. Het heeft daarna nog wel
een paar winters geduurd, maar nadat ik er
eenmaal aan was begonnen, is het eigenlijk
nooit meer helemaal goed gekomen met me.
De weg naar de mossen via de 'planten' blijkt
een gebruikelijke. De meeste mossenmensen
die ik ken, zijn afkomstig uit de plantenhoek.
Het is erg lastig om mossen te leren ken
nen uit een boekje alleen. Beter kun je je
aansluiten bij een groepje dat onder leiding
van een wat ervarener bryoloog (zo heet een
mossenkenner) regelmatig het veld in gaat.
Dat groepje moet er dan wel zijn. Ik had het
onbeschrijflijke geluk dat ik stuitte op Chris
Buter, een fenomeen en niet alleen in bryo-
logisch opzicht. Na een paar jaren onderzijn
hoede was ik deskundig genoeg om zelf eens
wat op te zetten. Dat werd de inventarisatie
van de stad Rotterdam, waar ik sinds veertig
jaar woon: honderddrieënvijftig kilometer-
hokken met honderdzestig mossoorten in
vier jaar. (Later heb ik er al wandelend nog
twintig bij gevonden).
Bijna het hele zuidwesten van Nederland
was in die tijd, bryologisch gezien, onbekend
terrein. Sinds een jaar of zeven probeer ik
daar wat verandering in te brengen. Een
haast ondoenlijk karwei, maar langzaam aan
komt deze hoek van het land nu toch ook
op de mossenkaart te staan, en als er in 2014
een nieuwe, papieren verspreidingsatlas
verschijnt, zal Zeeland er inmiddels heel
wat beter uitspringen dan bijvoorbeeld het
natuurrijke Drenthe.
Wat mossen zijn en niet zijn
Korstmossen zijn geen mossen, dit om te
beginnen. Ze hebben er minder mee te
maken dan een hond met een zeehond.
Mossen zijn plantjes. Korstmossen zijn schim
mels die in symbiose leven met een alg,
soms met een bacterie. Noch de schimmel,
noch de alg, noch de bacterie zijn planten,
en de symbiose is dat natuurlijk ook niet. Die
'korstmossen' zijn een eigenaardigheid van
Tortula protobryoides R.H. Zander
Gesloten kleimos
<1980 (18 atlasblokken)
1980(201 atlasblokken)
1980 (gerevideerd herbariummateriaal)
(c) 2012 BLWG