ft De soort heeft een lengte tussen 35 en 46 cm. Het mannetje is beduidend groter dan het vrouwtje. De staart is 12 a 17 cm lang en ze wegen tussen de 600 en 2000 gram. Het territorium van de bunzing kan erg groot zijn. Als hij zich bedreigd voelt, kan de bunzing een stinkende stof uitscheiden. De bunzingstand vertoont al vele jaren een sterke achteruitgang. Steeds minder heg gen en kreupelhout bieden beschutting. Ouderwetse boerenerven boden schuil- gelegenheid, maar een modern boerenerf is efficiënt met veel betonvloeren om met zware machines te kunnen berijden. Kleinschalige landschappen met over- hoekjes zijn in een rap tempo verdwenen door schaalvergroting. Het normaliseren van waterlopen verdreef de bunzing uit de omgeving en gaf de muskusrat volop gelegenheid zich te vermeerderen, want de bunzing, rattenvanger bij uitstek, was afwe zig. Omdat hij ook een lekker kippetje niet versmaadt, is er in het verleden ook flink op gejaagd. De bunzing staat op de rode lijst. O De fret De fret is eigenlijk een gedomesticeerd dier dat alleen in afgerichte vorm voorkomt, dus niet in de vrije natuur. In de vrije natuur zou hij niet lang kunnen overleven. Men veronderstelt dat de fret voortgeko men is uit de bunzing en haar ondersoort steppebunzing (Mustela furo). Omdat de fret gehouden werd voor de jacht en om het huis vrij van ongedierte te houden, is de soort het zelfstandig jagen verleerd. Hun inzet bij de jacht beperkte zich tot het opjagen van konijnen in een konijnenpijp. Dat alles heeft ertoe geleid dat kaken en spieren steeds lichter gewor den zijn. Een fret heeft, vergeleken met de bunzing, 30% lichtere hersenen. In de vrije natuur kun je dus eigenlijk alleen een ontsnapte fret aantreffen. Veel fretten hebben een witte pels met rode ogen (albino), of zijn crèmekleurig met lichte aftekening. Sommige fretten hebben een wat bruine vacht met lichte ondervacht. Hij is gewend aan de mens en zal dus ook niet direct op de vlucht slaan zoals een bunzing doet. Er zijn, niet geheel onverwacht, geen fretten waargenomen. De wezel (of muushondje) Er zijn 14 wezels gezien, verspreid over de gehele streek. Vanaf de Tienhonderdpolder bij Cadzand tot in de oostelijke Wilhemi- napolder bij Biervliet. In 2011 werden 8 exemplaren opgetekend. Dit kleinste roofdier binnen Europa kiest als leefomgeving bij voorkeur voor cultuur landschappen in en om de menselijke bewoning. Landschappen met voldoende schuilplaatsen en voldoende muizen. Het mannetje is 18 a 26 cm, het vrouwtje is een 5 centimeter korter. Hun staart is erg lang: 18 a 26 cm bij het mannetje en bij het vrouwtje 5 cm. korter. Qua gewicht is het een lilliputtertje met voor het mannetje 60- 180 gram en voor het vrouwtje 35-90 gram. Rug en flanken zijn licht tot donkerbruin, buikdelen gelig wit. Bij de mondhoek zien we een klein bruin vlekje. De pootjes en voetjes zijn bruin. In de winter kleurt het dier in de noordelijke streken gedeeltelijk wit. De wezel heeft rechtopstaande ronde oren en een donker neusje. Hij jaagt vooral tijdens schemering en 's nachts, maar waarnemingen overdag ko men regelmatig voor. Hij vangt vooral mui zen en verder insecten, vogels (en eieren) en hagedissen. Soort en aantal prooidieren is kleiner dan bij de hermelijn. Soms staan er alleen muizen op het menu. Kenmerkend verschil met de hermelijn zit hem in de punt van de staart. Bij de hermelijn is de punt van de staart zwart. En als we het over koningsmantels hebben, zie je in zo'n vorstentenue enkele tientallen zwarte punten. Inderdaad: van die tiental len hermelijnen die voor zo'n bontmantel het leven hebben moeten laten.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2013 | | pagina 11