H
overspoeling kunnen overleven? Voor
een verdere meer technische uitleg over
het ademhalingssysteem van A. bidentata
verwijzen wij naar de werken van Morton
(1955). Het ter bestudering gebruikte levend
exemplaar werd de dag na het verzamelen
zorgvuldig op de oorspronkelijke vindplaats
teruggezet.
Biogeografisch beschouwd is het wit mui
zenoortje een uitgesproken mediterraan-
atlantische soort. Zij komt voor vanaf de
zuidelijke Noordzee, de atlantische kusten
van de Britse eilanden en Het Kanaal verder
zuidwaarts tot de Middellandse Zee alsook
op de Azoren en het eiland Madeira (Git
tenberger et al. 1998, Kerney 1999, Rolan
Templado 2000). Voor de zuidelijke bocht
van de Noordzee zou het Nederlandse Wad
dengebied de meest noordelijke vindplaats
van de soort zijn. Verse lege huisjes werden
aangetroffen te Den Helder, op Texel en Ter
schelling (Gittenberger et al. 1998). Levend
komt het slakje nog steeds het talrijkst voor
in het Deltagebied (de Bruyne et al. 2013). In
1997 echter werd voor het eerst en eenma
lig noordelijker dan de Wadden 1 levend
exemplaar aangetroffen op het eiland
Helgoland in de Duitse Bocht (Eggers För-
ster 1999). Betreft het hier een vondst van
een overgebleven exemplaar van een oude
plaatselijke populatie of is het een toevallig
geïntroduceerd specimen? Of de opwar
ming van het klimaat nu al opportuniteiten
biedt voor een noordwaartse areaaluitbrei
ding van de soort is tevens de vraag. Over
hoe zoiets dan kan plaatsgrijpen, gezien de
voortplantingscyclus (eierleggend) en de
uitgesproken habitatspecificiteit van het
slakje, kunnen we alleen maar raden.
Van nature uitsluitend uit zacht substraat
(zand en slib) bestaande kusten vormen
geen geschikt biotoop voor het wit mui
zenoortje. Haar voorkomen hangt geheel
af van het voorhanden zijn van een hard
substraat (rotskust, keienstrand). Dankzij de
aanleg van stenen dijken en zeeweringen
kon het slakje zich wellicht al in historische
tijden aan de Nederlandse (en Belgische?)
kust vestigen. De eerste harde dakconstruc
ties waren voornamelijk van kalkzandsteen,
blauwe hardsteen en hier en daar ook van
baksteen gemaakt (in mindere mate ook
van veldsteen en zgn. Noorse steen). Pas
later werd algemeen basaltsteen gebruikt,
in België daarentegen hoofdzakelijk blauwe
hardsteen (Anderson 1947, Van Loocke
2012). De vele spleten tussen deze stenen
en vooral de onderzijde van losliggende
steenbrokken boden geschikte habitats
voor de soort. Dijkverzwaring en drastische
herinrichtingswerkzaamheden van de
laatste jaren vernietigden echter onherroe-
pelijk grote delen van het biotoop van het
wit muizenoortje. Strak aaneensluitende
betonblokken en het afdichten van dijk-
glooiingen met gietasfalt boden geen
ruimte meer voor enige "crevice fauna". In
Nederland wordt het slakje tegenwoordig
dan ook beschouwd als "ernstig bedreigd"
met een duidelijk waarneembare achteruit
gang (de Bruyne et al. 2003).
De zeldzaamheid van het Wit muizenoortje
alsook haar status op de lijst van bedreigde
en verdwenen land- en zoetwatermollusken
in Nederland (de Bruyne et al. 2003) dringen
zonder meer aan op de bescherming van de
soort, m.a.w. het behoeden van haar habi
tat, ook in de Zwinvlakte. Het is echter nog
onduidelijk of, in het kader van het Zwin
Tidal Area Restoration (ZTAR) project, bij de
verdere "restauratiewerkzaamheden" aan
Het Zwin de betreffende locatie gespaard
zal kunnen worden. Het voorziene "herstel
van de monding en de hoofdgeul van Het
Zwin" (actie C.5 van het uitvoeringsplan,
zie kaartje) waarbij de huidige Zwingeul
aanzienlijk zal worden verbreed en uitge
diept (Verhaegen et al. 2010, Cosyns et al.
2014) vormt zeer waarschijnlijk een ernstige
bedreiging voor het voortbestaan van
de vindplaats. Nu de beheerinstanties in
kennis zijn gesteld, hopen wij van ganser
harte dat de omgeving waar het slakje leeft
tijdens de werkzaamheden nog ontzien zal
kunnen worden. Omdat de voor 2014-2015
geplande uitvoering van "actie C.5" heel
wat vertraging heeft opgelopen en moet
uitgesteld worden, is er aldus meer tijd
vrijgekomen om zich te kunnen beraden
over het toekomstige lot van A. bidentata
langs de Zwingeul: vegen wij haar hier van
de kaart?
Mocht de vindplaats toch behouden kun
nen blijven, dan biedt de omgeving tevens
mogelijkheden om, als een vorm van
natuurontwikkeling, het hier erg beperkte
habitat van het slakje uit te breiden. Dit kan
gebeuren door op een goed doordachte
en zorgvuldige manier meerdere steen-
brokken in de onmiddellijke omtrek van de
vindplaats te deponeren. Nu dit onderwerp
is aangeraakt, dienen enkele netelige
vragen zich evenwel aan. Met name of
een dergelijk handelen eigenlijk toch niet
tegennatuurlijk is en of wij met onze "ma
chinerie" niet al tè drastisch, louter omwille
van "biodiversiteit", langzame natuurlijke
processen en landschappen kunstmatig
willen beheersen, waarbij "natuur" niet
langer meer de kans krijgt om "natuur" te
zijn (De Raeve 1991, Elliot 1997, Génot 2008).
De ambiguïteit hier is dat wij graag het Wit
muizenoortje in Het Zwin behouden willen
niettegenstaande zij er "oorspronkelijk" niet
thuishoort.
Noot van de redactie: dit artikel is met toe
stemming van de schrijvers overgenomen.
Gezien het zeldzame karakter van het Wit
muizenoortje zijn foto's met verwijzing naar
de exacte vindplaats verwijderd.
Voor het uitgebreide literatuuroverzicht
wende men zich tot redactie@duumpje.nl.
Actie C.ls Aanleg van 6 zoet- en brakwaterpoelen tbv 'Bufo calamita' en habitattype 2190
Lie C.2: Verjongen van het schor door afplagging
Ophogen tot 4.6 m TAW
Plaggen
Actie C.3: Herstel van de westelijke zoutwaterlagune met vogeleilanden
h Vogeleilanden (lokaal ophogen tot 5,20m)
Uitgraven westelijke lagune 2.50m)
Actie C.4: Inrichten van 2 begrazingsrasters
Actie C.5: Herstel van de monding en hoofdgeul van
Strandhaken
Zwingeul (uitgraven tot 2,5 4 3 ml]
Nederland
Belgie^f^vg