Kanoeten T- 12 delsoorten onderweg. In Krammer - Vol kerak hebben ze de inheemse Rivierdon- derpad al doen verdwijnen. De karper is inmiddels helemaal ingeburgerd, maar de soort vertroebelt het water zodanig dat ander waterleven eronder lijdt. Soms legt men een poel droog om de karper te kun nen uitbannen, maar dat meestal slechts tijdelijk helpt. Sinds 2015 houden het Ranavirus en een schimmel met de naam chytridiomycose huis in veel poelen (zie artikel in Duumpje 2015-02). In ons omringende landen, maar ook in Limburg, zijn sommige amfibiesoor ten bijna volledig verdwenen door deze bedreigingen. In een poging verspreiding te belemmeren, neemt men geen amfibieën meer beet en worden niet alleen laarzen ontsmet, maar zelfs graafmachines die bij een poel aan de slag gaan. In zijn afsluitend woord is Luciën tamelijk somber: uit alle werelddelen komen exoten die inheemse soorten verdringen en ten koste gaan van de biodiversiteit. Bestrijding is kostbaar en het is de vraag hoe organi saties als HZL in staat zullen blijken al deze taken te kunnen blijven vervullen. ook de Reuzenberenklauw, een exoot die als tuinplant binnengehaald werd vanuit Zuidwest Azië en zich snel verspreidt. Het sap van de plant is schadelijk voor huid (bla ren) en ogen, dus langs fietspaden bestrijdt het waterschap op chemische wijze. In natuurgebieden is het risico beperkt, wordt de plant gegeten door koeien en schapen en voorzover nog steeds te dominant, is de zeis een afdoend wapen. Chemisch bestrijden blijkt overigens ook maar tijdelijk soelaas te bieden. Zo passeren ook Waterteunisbloem, Grote waternavel, Grote kroosvaren en Goud knopje de revue. En het zijn niet alleen planten, maar ook het Damhert blijft in aan tal toenemen. Wettelijk is men verplicht het aantal stabiel te houden, maar niet iedereen in de samenleving vindt het noodzakelijk doden van dieren zo prettig. Ganzensoorten die hier niet thuishoren (Grote Canadagans en Nijlgans) worden be streden door het prikken van eieren of door ze in de ruiperiode weg te vangen. De Brandgans neemt ook snel toe als broedvogel. Men overweegt nog of hier actie geboden is. Aan het waterfront zijn er allerlei Gron- Kanoeten die als kuiken bij de Noord pool voedsel mislopen door een te warm klimaat, kunnen later in de tropen ook niet bij hun eten. Dat lazen we in NRC/Handelsblad van 13 mei, dus bijna gelijktijdig met de presenta tie door Martin Loonen over de gevolgen van de opwarming rond Spitsbergen. En deze onderzoeker, Jan van Gils, werkzaam bij het NIOZ, ging niet naar Spitsbergen, maar vertrok naar Alaska om zijn veronder stellingen te toetsen. Zijn reis maakte deel uit van onderzoek door een team van Poolse, Russische en Nederlandse ecologen. In Polen worden kanoeten al sinds 1983 gemeten en gewo gen, en men zag de kanoeten steeds kleiner worden en de snavels korter. De door hen onderzochte soort (een amper afwijkende ondersoort van onze kanoet) broedt in Siberië en overwintert aan de Mauritiaanse kust. Ze pleisteren in het Poolse kustgebied, net zoals onze kanoeten in de Waddenzee foerageren tijdens de reis. De onderzoekers constateerden dat sneeuw aan de pool 2 weken eerder smelt dan 30 jaar geleden en dat bij vroege dooi kanoeten kleiner zijn dan bij late dooi. Men veronderstelt dat insecten al uit de sneller ontdooide grond kruipen, terwijl de kanoet kuikens nog in het ei zitten, voedsel missen, klein blijven en kortere snavels houden. Pas in Mauretanië blijkt die snavellengte een rol te spelen. De gebruikelijke kanoetsnavel van 4 cm kan 2/3 van de meest gegeten schelpen bereiken; een snavel van 3 cm slechts 1/3. Deze minder bedeelde kanoe ten vullen hun dieet aan met zeegras, maar dat is moeilijk te verteren en bevat minder energie dan schelpdieren. Een verhaal wat wonderwel aansluit bij het eerste artikel in dit blad over de gevolgen van de opwar ming.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2016 | | pagina 12