Kaalslag in de polder vanuit een hommelperspectief Awie de Zwart schrijft over voor de natuur fnuikend bermbeheer. Hij maakte ook bijbehorende foto's. Het is begin maart. De winter loopt op zijn laatste benen. In een ondiepe poldersloot staan de eerste bloemen van het Speenkruid te stralen in de voorjaarszon. Een eenzame hommel zoemt laag voorbij en doet zich tegoed aan de eerste nectar van het jaar. Het is een koningin. De stijgende tempera turen hebben haar zojuist doen ontwaken uit de winterslaap. Een halfjaar lang zat ze onder de grond en heeft ze niets gegeten. Nu moet ze met haar laatste krachten op zoek naar voedsel om aan te sterken. Haar achterlijf zit, na de paring van vorige zomer, vol met sperma. Het is het startkapitaal om een nieuw volk te stichten. Alle werksters die haar aan het einde van de vorige zomer hebben groot gebracht en de mannetjes die haar hebben bevrucht zijn allang, ruim voor de winter, gestorven. Ze staat er nu helemaal alleen voor. Ze moet op zoek naar een geschikte nestloca tie om een nieuw volk te stichten. Tegelijker tijd moet ze op zoek naar nectar en stuifmeel. In het huidige éénvormige polderlandschap valt dat niet mee. Door schaalvergroting en veranderende gebruiken zijn bloemrijke ber men en sloten zeer zeldzaam geworden. In haar zoektocht naar een nestlocatie stuit de koningin op een verlaten muizenhol in de buurt van het Speenkruid. Hier legt ze haar eerste eitjes die ze verpakt in een mengsel van nectar en stuifmeel. De larven die hieruit komen, ontwikkelen zich binnen enkele weken tot volgroeide werksters. Vanaf dat moment nemen zij de verzorgende taak op zich en komt de konin gin niet meer buiten. Ze zal tot aan de dood haar dagen slijten onder de grond met als enige taak het leggen van eitjes. Het seizoen vordert, het volk is inmiddels aangegroeid tot enige honderden werksters. Ze vliegen af en aan om de opgroeiende jeugd van eten te voorzien. De pollen bloei ende Smeerwortel in het sloottalud vormen een dankbare voedselbron. Maar dan, op een mooie dag in mei, klinkt er in de verte een zacht grommend geluid. De werksters schenken er geen aandacht aan. De zoektocht naar voedsel vraagt al hun aan dacht. Binnen in het nest wacht een nieuwe generatie larven op hun eten, dus kan er niet verzaakt worden. Het geluid van het onheil zwelt langzaam aan. Een enkele werkster oogt nerveus, maar de plicht roept. Enige tijd later is het geluid oorverdovend dichtbij. De grond begint te trillen en in het nest onder de grond breekt paniek uit. Het enorme vraat zuchtig monster beweegt zich langzaam door de vegetatie. Net nadat een laatste werkster het nest heeft verlaten, passeert het monster de ingang van het nest. Binnenin klinkt het la waai plots gedempt en het licht aan het einde van de uitgang is gedoofd. Werksters die zich melden voor een nieuwe voedselvlucht stui ten op een gesloten deur. De hommels zitten als ratten in de val. Buiten arriveren de eerste werksters terug bij het nest, de achterpoten afgeladen met stuifmeel. Ze zijn gedesoriënteerd. Het land schap dat ze eerder die dag verlieten, is vol ledig herschapen, onherkenbaar gemaakt. Oriëntatiepunten die ze gebruiken tijdens de reis zijn verdwenen, evenals de ingang van het nest. Het volledige sloottalud ligt in puin. De grazige vegetatie, de pollen smeer wortel, alles is kapot geslagen en vermalen door het monster. Binnen proberen de werksters uit alle macht de uitgang opnieuw open te maken. Haast is geboden. De temperatuur in het nest loopt op en de aanvoer van voedsel stokt. Met een ultieme inspanning lukt het de weg naar buiten te herstellen. Maar daar maakt opluchting al snel plaats voor wanhoop. Alle voedselplanten zijn vernield en wat rest, is een maanlandschap. Alles proper en aan de kant.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2016 | | pagina 10