In overleg met Ir. J. A. Trimpe Burger van de R.O.B. te Amersfoort,
gedetacheerd te Aardenburg, nam schrijver de taak op zich om vanuit
zijn woonplaats Kapelle de graafwerkzaamheden te Kloetinge zo goed
mogelijk te volgen en waar nodig grondboringen te verrichten voor het
verkrijgen van aanvullende gegevens.
Bij ons onderzoek mochten wij van verschillende zijden veel hulp on
dervinden, waarvoor onze hartelijke dank. Met name willen wij noemen
de Gemeente Kloetinge, inzonderheid Burgemeester Daniëlse en Dhr.
A. J.Blok, de laatste speciaal voor het verzamelen van het scherfmate-
riaal, Ir.A.Smit onder wiens directie het rioleringswerk werd uitge
voerd, directie en personeel van de Fa.Duynhouwer, de uitvoerders
van het werk, dikwijls hebben zij hun werkzaamheden even moeten
onderbreken om gelegenheid te geven voor het opmeten van een sleuf-
wand of het maken van een grondboring, Mevr. Lenshoek voor het ver
lenen van toestemming voor het hoewel summiere, maar zeer nuttige
onderzoek van de in haar tuin gelegen vliedberg, alle huis- en grond
eigenaren op wiens erven en landerijen de vele grondboringen hebben
plaats gehad en die ons dikwijls hebben gewezen op één of andere eigen
aardigheid welke bij nader onderzoek soms een verrassende kijk gaf op
het geheel. Ir. J.A. Trimpe Burger komt bijzondere dank toe voor de
vele waardevolle adviezen gegeven tijdens het onderzoek en bij het op
stellen van deze publikatie. Door laatstgenoemde was reeds in 1955 bij
een proefopgraving aan de rand van de oude dorpskern (achtertuin aan
de Nieuwstraat - zie Ber.R.O.B. 1957-1958 p. 132) een op de onge
stoorde zeeafzetting liggende, 50 - 75 cm dikke cultuurlaag aangetrof
fen met aardewerkfragmenten e.d. uit het midden van de 12e eeuw.
Kloetinge
Nagtglas schrijft in het tweede deel van de Zeelandia Illustrata het
volgende:
"De gemeente Kloetinge bestaat uit de heerlijkheid van dien naam. Vol
gens Dresselhuis zou de naam in verband staan met de vliedbergen,
welke men hier aantreft en de droogten in een uitgestrekt moeras. Ver-
heije van Citters denkt aan de Cloete, de opwas daar men de kloete of
boom gebruikt om de schepen voorbij te duwen. Nadat Nagtglas nog
de ambachten genoemd heeft waaruit Kloetinge bestond besluit hij met
"Het ambacht de Clotinge, reeds genoemd onder de goederen van het
kapittel van St.Pieter te Utrecht, in een charter van februari 1216,
schijnt vroeg uit het bezit der stamheren vervreemd en aan het geslacht
Borssele gekomen te zijn".
Tot zover Nagtglas. Trimpe Burger sluit hierbij aan door naar aanlei
ding van het proefonderzoek uit 1955 te schrijven "maar het ligt voorde
hand dat er reeds enige tijd eerder - laten wij zeggen in de 12e of mo
gelijk al in de lle eeuw - sprake van bewoning was. Het aardewerk uit
de oudste woonlaag in Kloetinge en het soortgelijk materiaal uit Abbe-
8