MONNIK IN OPSPRAAK
Onenigheid en competentiestrijd tussen de classis van Zuid-Beveland,
de Staten van Zeeland en de magistraat van Goes naar aanleiding van
het aanhouden van een franciscaner monnik in 1636.
door W. Brand
In de archieven komen soms merkwaardige stukken voor de dag, die
een interessant licht kunnen werpen op de gedachtengang en het hande
len van mensen in een bepaalde periode van de geschiedenis.
Zo vonden we bij het ordenen en inventariseren van het archief van de
hervormde gemeente van Goes een merkwaardig 17e eeuws handschrift
in katemvorm met enkele losse stukken er aan toegevoegd betreffende
een zaak die de gemoederen van vele inwoners van Goes danig heeft
beroerd. (1) Bij het doorlezen van dit handschrift, ontdekten wij dat
hierin enige interessante gegevens vervat lagen, die nader dienden te
worden uitgediept. Hoewel de betreffende stukken niet zijn gedateerd,
kunnen we ze aan de hand van archivalia betrekking hebbend op een
proces tussen de Staten van Zeeland en de classis van Zuid-Beveland,
met zekerheid dateren in de tweede helft van het jaar 1636.
Voor een goed begrip van hetgeen volgt, dienen we ons even in te leven
in de mentaliteit van de bestuurderen en geestelijke leiders in onze zo
hoog geroemde "Gouden Eeuw", waarin de "groten" in de bestuurscol
leges van generaliteit, provincies en steden, alsook de geestelijke lei
ders soms toch zo uitermate klein konden doen. Zij allen achtten hun
eigen zaakje het belangrijkste en Oh wee als iemand anders daar de
wet wilde komen voorschrijven.
Zeker, er was wel samenwerking, vooral op het gebied van de religie.
De leiders van de gereformeerde kerk moesten alle zeilen bijzetten, om
de "pauselycke superstitiën" te weren en het oude geloof, dat tersluiks
nog door een groot deel van het volk werd beleden, uit te bannen. Hier
voor was het nodig in gezamenlijk overleg, door het uitvaardigen van
plakkaten, de "paepsche stoutigheden" te lijf te gaan, ten einde zo tot
een afronding te komen van de strijd tegen Rome.
Vooral tegen de roomse infiltraties uit de Zuidelijke-Nederlanden,
waar met behulp van Spanje en Rome het oude geloof zich aan het her
stellen was (contra-reformatie), moest angstig gewaakt worden.
Nu was het wel zo, dat Staten noch steden zich erg gelukkig voelden
met de, zij het wel goedbedoelde, maar in lekenogen toch soms hinder
lijke inmenging van de predikanten in bestuurlijke aangelegenheden. De
gereformeerde kerk was geen staatskerk, in die zin, dat er sprake was
van een eenheid tussen kerk en staat, zoals vóór de opstand het geval
was tussen de katholieke kerk en de koning van Spanje.
Ook na de Dortse Synode bleef de verhouding kerk en staat zwevend. (2)
120