127
Op 13 september kwam het uitvoerig betoog van de gedeputeerden van
Goes in de Statenvergadering ter tafel. Hierin werd gevraagd, of de
paap die gevangen zat, schuldig was volgens de plakkaten en zo ja, of
hij lijfelijk moest gestraft worden voor het geval hij een eventueel op te
leggen geldboete niet zou kunnen betalen. Na deliberatie stelden de he
ren Staten voor een brief te zenden aan de predikanten van de classis
van Zuid-Beveland waarin hun handelwijze werd afgekeurd als niet
overeenkomstig met hun geestelijk ambt, niet stichtend voor de kerk,
noch dienstig voor het land.
Tevens zou men de classis er op moeten wijzen, dat ze niet competent
was zich in zulke processen te mengen. Zij moest dit overlaten aan de
"officieren en justicieren" (baljuw, schout en schepenen). Nog werd be
sloten, ook een brief te zenden aan Ds. Vlasman, waarin hem zou wor
den meegedeeld, dat hij zijn competentie had overschreden en dat hij
voortaan de justitie meer respect moest toedragen. (14)
Genoemde voorstellen konden niet worden uitgevoerd, omdat de gede
puteerden van Middelburg en Zierikzee eerst nog ruggespraak over deze
zaak wilden houden.
Op 15 september kwam het punt weer ter sprake en met eenparigheid
van stemmen werd nu besloten de brieven te verzenden.
De Staten wilden echter de brief aan de classis nog uitbreiden met een
vermaning.
In de remonstrantie, die de classis aan de magistraat van Goes had ge
richt, stond namelijk vermeld, dat de classis met de gecommitteerde
raden van de provincie in onderhandeling was getreden over de toene
mende "stoutigheden der papisten", ten einde hierdoor bij de Staten te
bewerkstelligen, dat een scherper plakkaat tegen monniken, papen en
pausgezinden zou uitgevaardigd worden.
De zinssnede "in onderhandeling treden", scheen volgens de Staten te
wijzen op een "collateraliteit" of gelijkheid tussen kerk en staat.
Immers met gelijken treedt men in onderhandeling. In de brief aan de
classis zou duidelijk vermeld moeten worden dat de heren van de clas
sis hiermee verder waren gegaan dan hun competentie reikte, dat ze
zich op hun eigen terrein moesten houden, dat het uitvaardigen en ten
uitvoer brengen van de plakkaten toekwam aan de Staten als represen
terende de souvereiniteit van het gewest.
Aan de brief aan Ds. Vlasman zou bovendien nog toegevoegd moeten
worden, dat deze zich voortaan moest wachten de justitie en de magi
straat van Goes te lasteren, anders zouden de Staten maatregelen tegen
hem moeten nemen.
Uit de inhoud van genoemde brieven en de aanvullingen daarop, blijkt
duidelijk, dat de Staten zich door de predikanten niet de wet wilden la
ten voorschrijven, ook niet als het ging om maatregelen tegen de katho
lieken.
De partijen stonden wel heel scherp tegenover elkaar.
De brieven werden aldus opgesteld. (15) Ze bereikten voorlopig de ge-