128
adresseerden niet. Eerst op 23 september werden ze aan de classis en
Ds. Vlasman ter hand gesteld.
Intussen hadden de gedeputeerden van Goes van de Staten nog geen ant
woord gekregen op hun eigenlijke vraag, of priesters die zich niet goed
meer thuis voelden in de roomse leer en naar de Republiek of de pro
vincie Zeeland vluchtten, strafbaar waren volgens de plakkaten en of ze
lijfelijk moesten worden gestraft, als ze eventuele opgelegde boeten
niet zouden kunnen betalen en ook of de magistraat zonder vorm van
proces in zo'n zaak recht zou mogen spreken.
Op 20 september kwam deze vraag van Goes ter tafel. De Staten beslo
ten, dat zo'n zaak geheel moest worden overgelaten aan het oordeel van
de burgemeesters en schepenen van Goes en bij andere dergelijke ge
vallen aan de magistraten van die steden in Zeeland waar zo iets zou
voorvallen. (16)
Op dezelfde dag vaardigden de Staten van Zeeland een plakkaat uit tegen
het inkomen en verblijven alhier van jezuieten, priesters, papen, mon
niken of andere ordegeestelijken van de roomse religie, alsook tegen
het hertrouwen en herdopen voor roomse priesters enz. Een streng
plakkaat waarbij tevens in niet mis te verstane bewoordingen melding
werd gemaakt van de boeten die men zou moeten betalen als men papen
enz. onderdak verleende. Er werd in dat plakkaat niet gesproken over
papen en monniken dre om der religie wille of uit ontevredenheid naar
hier zouden komen zonder zich bezig te houden met pastoraal werk. (17)
De gedeputeerden konden nu het college van burgemeesters en schepe
nen van Goes berichten, dat deze de zaak met de paap zelf maar moes
ten afhandelen.
Procureur Synoutskercke verzocht daarop op 22 september wederom
een uitspraak van de magistraat.
Op 23 september vergaderde in de voormiddag de classis om op de ap-
postille van het Goese college op hun betoog te antwoorden. Dit was nog
steeds niet gebeurd. Staande deze vergadering werden brieven van de
Staten van Zeeland aan de classis en predikant Vlasman afgegeven. De
classis was over de inhoud hiervan diep verontwaardigd. Men begreep
er onder andere uit, dat er niets meer aan de zaak van de paap te doen
zou zijn. De vergadering werd ontbonden zonder tot een beslissing te
komen, maar men was niet van plan het er bij te laten zitten.
In een onderschrift bij het afschrift van beide brieven merkt de schrij
ver van het handschrift op, dat wanneer de Staten de appostille van de
magistraat van Goes aan de classis even duidelijk hadden gelezen als
het betoog van de classis, de heren Staten wel gemerkt zouden hebben,
dat de magistraat van Goes een toon had aangeslagen, die heus nog wel
wat verder ging dan de beweerde "collateraliteit". Want de arrogantie
die uit deze beschikking sprak was ongehoord in deze landen. Burge
meester en schepenen beweerden daar n.l. in, dat ze in al haar decre
ten alleen verantwoording schuldig waren aan God, alsof er geen Staten